Centrale Raad van Beroep, 12-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4029, 18/242 WIA
Centrale Raad van Beroep, 12-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4029, 18/242 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 december 2019
- Datum publicatie
- 16 december 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:4029
- Zaaknummer
- 18/242 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering herziening WIA-dagloon. Appellant valt niet onder de werking van artikel 13a van de Wet WIA. Er bestaat op grond van artikel 13a van de Wet WIA of op grond van een andere bepaling in de Wet WIA of het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, met ingang van 1 juli 2013 gewijzigd in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, geen rechtsgrond voor herziening van het dagloon. Appellant heeft niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat hij in 2009 ziek uit dienst is getreden bij [naam bedrijf 2].
Uitspraak
18 242 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2017, 17/1841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Oversluizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oversluizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C. Geldof.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is per 4 juni 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf 4 december 2007 heeft hij recht op een loonaanvullende WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Het dagloon is per 4 juni 2007 vastgesteld op € 54,90. Met ingang van 9 januari 2008 is het dagloon verhoogd in verband met de Wet minimumloon omdat appellant op die dag 23 jaar is geworden. De WIA-uitkering is niet tot uitbetaling gekomen van 1 februari 2009 tot 1 augustus 2009 door inkomsten uit arbeid bij [naam bedrijf 1] en van 1 september 2009 tot 1 november 2009 door inkomsten uit arbeid bij [naam bedrijf 2] ([naam bedrijf 2]).
Appellant heeft bij brief van 12 juli 2016 het Uwv verzocht om het WIA-dagloon te herzien. Appellant stelt dat hij gedurende de proeftijd bij [naam bedrijf 2] op 7 oktober 2009 ziek is geworden. Het dienstverband bij [naam bedrijf 2] is beëindigd per 1 november 2009. Hij is van mening dat het WIA-dagloon dient te worden gebaseerd op het laatstverdiende loon bij [naam bedrijf 2].
Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd om het WIA-dagloon te herzien. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard omdat op grond van de Wet WIA geen grondslag bestaat om het WIA-dagloon te verhogen. De regeling in artikel 13a van de Wet WIA – de herziening van het dagloon indien na de wachttijd van 104 weken een fictief tweede recht op WIA-uitkering met een hoger dagloon is ontstaan – kan volgens het Uwv alleen worden toegepast in gevallen waarin de beoordelingsdatum, de datum waarop het dagloon herzien zou moeten worden, ligt na 1 juli 2013, omdat de regeling toen pas in werking is getreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat artikel 13a van de Wet WIA met ingang van 1 juli 2013 in werking is getreden en daarbij niet van specifiek overgangsrecht is voorzien. Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat deze bepaling niet van toepassing is op een dagloonberekening of een herziening daarvan van voor 1 juli 2013. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat herziening van het WIA-dagloon niet mogelijk is. Ook volgt de rechtbank het standpunt van het Uwv dat geen ziekmelding bekend is ten tijde van het einde van het dienstverband met [naam bedrijf 2] en dat als wel sprake zou zijn van een ziekmelding de wachttijd van 104 weken ook voor 1 juli 2013 zou zijn afgelopen, zodat artikel 13a van Wet WIA niet toegepast kan worden.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de individuele omstandigheden van zijn situatie. Hij is van mening dat hij afdoende heeft aangetoond dat sprake is van een ziekmelding in 2009, zodat het Uwv het WIA-dagloon had moeten berekenen over de periode van november 2009 tot en met oktober 2010. Volgens appellant leidt dat tot een dagloon van € 96,17, berekend aan de hand van het loon dat appellant verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. Voorts is appellant van mening dat hij onevenredig hard wordt getroffen omdat evident is dat hij voor een hoger WIA-dagloon in aanmerking zou komen indien een dagloonherziening zou worden toegepast.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 43, aanhef onder a, sub 1 van de Wet WIA bepaalt dat het recht hebben op een uitkering op grond van de hoofdstukken 6 en 7 van de Wet WIA, een uitsluitingsgrond is. Een tweede ziekmelding of een latere ziekmelding vanuit een andere dienstbetrekking zal daarom niet leiden tot een tweede uitkeringsrecht op grond van de Wet WIA.
Met ingang van 1 juli 2013 is artikel 13a van de Wet WIA in werking getreden. Met ingang van die datum is de mogelijkheid geopend om het dagloon uit de laatstelijk verrichte werkzaamheden te vergelijken met het oorspronkelijk vastgestelde dagloon. Indien het dagloon uit de laatstelijk verrichte werkzaamheden hoger is dan het oorspronkelijk vastgestelde dagloon, wordt het hogere dagloon ten grondslag gelegd aan de reeds toegekende WIA-uitkering. Voorwaarde is dat (fictief) een tweede WIA-recht is ontstaan.
In geschil is de vraag of het Uwv het WIA-dagloon van appellant, zoals dat in 2007 is vastgesteld en in 2008 is herberekend op grond van het wettelijke minimumloon, moet herzien wegens een – door appellant gestelde – ziekmelding in 2009 ten tijde van het dienstverband in 2009 bij [naam bedrijf 2]. Niet in geschil is dat artikel 13a van de Wet WIA met ingang van 1 juli 2013 inwerking is getreden en niet is voorzien van overgangsrecht.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant niet onder de werking van artikel 13a van de Wet WIA valt. Er bestaat op grond van artikel 13a van de Wet WIA of op grond van een andere bepaling in de Wet WIA of het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, met ingang van 1 juli 2013 gewijzigd in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, geen rechtsgrond voor herziening van het dagloon. Appellant heeft niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat hij in 2009 ziek uit dienst is getreden bij [naam bedrijf 2]. Uit de e-mail van 5 december 2016 van [naam bedrijf 2] aan appellant kan enkel worden afgeleid dat sprake is van een ziekmelding op 7 oktober 2009. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen zou, ook indien appellant per 1 november 2009 ziek uit dienst zou zijn gegaan, de beoordelingsdatum voor een eventuele herziening van het dagloon vóór 1 juli 2013 vallen.
De stelling van appellant dat hij onevenredig hard getroffen is omdat evident is dat hij voor een hogere WIA-uitkering in aanmerking zou komen indien het WIA-dagloon herzien zou worden, kan niet slagen. Afgezien van het feit dat bij een eventuele herziening van het WIA-dagloon moet worden uitgegaan van een andere referteperiode dan waar appellant vanuit is gegaan bij zijn berekening, bevat artikel 13a van de Wet WIA geen afwijkingsbevoegdheid of hardheidsclausule. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld is de Wet WIA een wet in formele zin en staat het de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid noch om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek om herziening van het WIA-dagloon op goede gronden heeft geweigerd.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E. Diele