Centrale Raad van Beroep, 18-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4165, 17/8307 TW
Centrale Raad van Beroep, 18-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4165, 17/8307 TW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 december 2019
- Datum publicatie
- 24 december 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:4165
- Zaaknummer
- 17/8307 TW
Inhoudsindicatie
De Raad concludeert uit het arrest Ҫoban dat de situatie van appellant niet valt onder de werkingssfeer van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. Appellant ontving voorafgaand aan zijn vertrek naar Turkije op 12 november 2012 geen toeslag. De aanvraag van appellant van 29 mei 2015 betrof een nieuwe aanvraag om verkrijging van toeslag na zijn vertrek uit Nederland. Gestelde strijd met beleid of het gelijkheidsbeginsel heeft appellant op geen enkele manier onderbouwd. Woonplaatsvereiste artikel 4a van de TW. Toegekende toeslag is terecht beëindigd.
Uitspraak
17 8307 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2017, 17/3648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen, alsmede de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hebben schriftelijk vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) inzake een verzoek om een prejudiciële beslissing in de zaak Ҫoban. Op 15 mei 2019, C-667/17, ECLI:EU:C:2019:408, heeft het Hof het arrest Ҫoban gewezen.
Beide partijen hebben een zienswijze ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft in Nederland gewoond en gewerkt en ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43%. Op
24 oktober 2012 heeft appellant afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit, waarna hij op 12 november 2012 is geremigreerd naar Turkije met gebruikmaking van remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet en met behoud van zijn
WIA-uitkering. Bij brief van 29 mei 2015 heeft appellant vanuit Turkije een toeslag op zijn WIA-uitkering aangevraagd op grond van de Toeslagenwet (TW). Het Uwv heeft de toeslag toegekend per 1 juni 2015. In artikel 4a van de TW is de eis opgenomen dat een persoon in Nederland moet wonen om in aanmerking te komen voor een toeslag. Bij besluit van 27 maart 2017 heeft het Uwv appellant bericht dat de toeslag per 1 april 2017 wordt beëindigd, omdat de toekenningsbeslissing onrechtmatig was. In het besluit van 23 mei 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hangende het hiertegen ingestelde beroep heeft het Uwv in het besluit van 19 juli 2017 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en de toeslag per 1 oktober 2017 beëindigd. Het Uwv heeft daarbij bepaald dat de beëindiging van de toeslag pas wordt geëffectueerd met ingang van 1 oktober 2017, omdat de eerdere beëindiging te abrupt was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 6 van Besluit 3/80 van de Associatieraad EG-Turkije (Besluit 3/80) ziet op verkregen uitkeringen die worden ingetrokken omdat iemand in Turkije woont. Daarvan is bij appellant geen sprake, omdat zijn toeslag is ingetrokken wegens een onrechtmatig toekenningsbesluit. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3. Rechtskader
Het associatierecht
Artikel 39 van het Aanvullend Protocol luidt als volgt:
1. Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit protocol, stelt de Associatieraad bepalingen vast ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de Gemeenschap woonachtige gezinnen.
[...]
4. De ouderdoms-, overlijdens‑ en invaliditeitspensioenen die zijn verworven op grond van bepalingen uit hoofde van toepassing van lid 2 moeten naar Turkije kunnen worden uitgevoerd.
Artikel 6, eerste lid, eerste alinea, van Besluit 3/80 luidt als volgt:
Tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurdverklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
Nationaal recht
Artikel 4a van de TW luidde ten tijde van belang als volgt:
1. Geen recht op toeslag heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont.
2. De persoon, bedoeld in artikel 2, die op grond van het eerste lid geen recht heeft op toeslag, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont recht op toeslag, indien hij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, voldoet.
Appellant heeft aangevoerd dat het beleid van het Uwv was dat ook Turkse burgers vanuit Turkije toeslag konden aanvragen. Daarom heeft het Uwv zijn aanvraag gehonoreerd. Het betreft dan ook geen nieuwe aanvraag. Appellant beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Volgens appellant is het arrest Akdas c.s. op hem van toepassing. Hij verzoekt de Raad prejudiciële vragen te stellen. In reactie op het arrest Ҫoban heeft appellant gesteld dat het al dan niet vrijwillig terugkeren naar Turkije niet van belang is bij de bepalingen over export van de toeslag. Appellant bezat niet de status van langdurig ingezetene in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (Richtlijn 2003/109), zodat zijn situatie niet vergelijkbaar is met die van Ҫoban. Op het moment van vertrek uit Nederland bezat appellant niet langer de Nederlandse nationaliteit, waardoor hij zijn verblijfsrecht in Nederland had verloren.
Het Uwv heeft gesteld dat geen sprake is van intrekking van een verkregen uitkering als bedoeld in artikel 6 van Besluit 3/80. Volgens het Uwv is een situatie als in het arrest Akdas c.s. niet aan de orde, omdat appellant vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Naar aanleiding van het arrest Ҫoban heeft het Uwv aangevoerd dat hiermee is komen vast te staan dat de eerdere toeslag contra legem aan appellant is toegekend. Appellant ontving op het moment van vertrek uit Nederland geen toeslag, zodat zijn latere aanvraag een nieuwe aanvraag is en buiten de werkingssfeer van artikel 6 van Besluit 3/80 valt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aan de orde is de vraag of het Uwv terecht niet langer toeslag aan appellant heeft toegekend op grond van artikel 4a van de TW.
In het arrest Ҫoban heeft het Hof in de punten 42 tot en met 46 overwogen op grond van welke omstandigheden de situatie van Ҫoban onder de werkingssfeer van artikel 6 van Besluit 3/80 valt. Het betrof een aanvraag om een op grond van de TW reeds verworven recht te herkrijgen. Onder verwijzing naar de punten 60 en 62 van de conclusie van de advocaat-generaal in die zaak, heeft het Hof geconcludeerd dat Ҫoban een recht doet gelden op een prestatie bij invaliditeit die is verworven op grond van de wetgeving van een lidstaat, overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. In punt 60 van genoemde conclusie is overwogen dat uit artikel 39, vierde lid, van het Aanvullend Protocol logischerwijs volgt dat een aanvraag om herkrijging van een eerder verkregen uitkering binnen de werkingssfeer van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 valt, maar een nieuwe aanvraag om verkrijging van de uitkering niet.
De Raad concludeert uit het arrest Ҫoban dat de situatie van appellant niet valt onder de werkingssfeer van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. Appellant ontving voorafgaand aan zijn vertrek naar Turkije op 12 november 2012 geen toeslag. De aanvraag van appellant van 29 mei 2015 betrof een nieuwe aanvraag om verkrijging van toeslag na zijn vertrek uit Nederland. Dat appellant eerst wel toeslag heeft ontvangen door een onrechtmatig toekenningsbesluit, doet hier niet aan af. Dit maakt immers niet dat sprake is van een verworven recht dat wordt beëindigd omdat appellant in Turkije woont. Dat het Uwv in strijd met zijn beleid of het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, heeft appellant op geen enkele manier onderbouwd.
Gelet op het voorgaande kan appellant zich niet onttrekken aan het woonplaatsvereiste van artikel 4a van de TW. Het Uwv heeft de op onjuiste gronden toegekende toeslag van appellant dan ook terecht beëindigd.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en
M.A.H. van Dalen-Van Bekkum en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor