Home

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4225, 17/7431 AKW

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4225, 17/7431 AKW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 december 2019
Datum publicatie
30 december 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:4225
Zaaknummer
17/7431 AKW

Inhoudsindicatie

Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage voor drie kinderen in het tweede kwartaal van 2016. Vernietiging uitspraak voor zover betrekking hebbend op de aanspraak op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2016. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 13 oktober 2016 te herroepen en te bepalen dat appellant over het tweede kwartaal van 2016 recht heeft op kinderbijslag voor zijn drie aangehuwde kinderen.

Uitspraak

17 7431 AKW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 oktober 2017, 17/1374 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 19 december 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Klomp-de Wijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 20 september 2019 heeft mr. H.E. Helmink, advocaat, het standpunt van appellant nader toegelicht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Helmink. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse. Ter zitting is als getuige gehoord de echtgenote van appellant, [naam echtgenoot]. Tevens was als tolk H. Abdullah aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is op 15 februari 2016 gehuwd met [naam echtgenoot]. De echtgenote van appellant woonde toen in Indonesië met drie minderjarige kinderen. In augustus 2016 heeft appellant kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn drie aangehuwde kinderen.

1.2.

Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij vanaf het tweede kwartaal van 2016 geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van zijn drie aangehuwde kinderen, omdat hij niet met een bewijs van betaling heeft kunnen aantonen dat hij in belangrijke mate heeft bijgedragen in hun onderhoud.

1.3.

Bij het bestreden besluit van 3 februari 2017 is het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant bankafschriften heeft overgelegd, waaruit blijkt dat van zijn rekening in Indonesië geld is opgenomen. Appellant heeft daarbij gesteld dat zijn echtgenote met een bankpas van zijn bankrekening geld heeft gepind ten behoeve van het onderhoud van de kinderen. Ten aanzien hiervan heeft de Svb overwogen dat de door appellant overgelegde bankafschriften niet voldoen aan het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid. De opgenomen bedragen kunnen daarom niet worden meegeteld als onderhoudsbijdrage voor de aangehuwde kinderen. Nu niet is gebleken dat appellant op een andere wijze aan de onderhoudseis heeft voldaan, heeft hij geen recht op kinderbijslag over het tweede en het derde kwartaal van 2016.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant heeft aangetoond dat in Indonesië bedragen zijn gepind van zijn bankrekening met een andere pinpas dan waar hij zelf over beschikt. Hieruit blijkt volgens appellant dat zijn geld ter beschikking is gesteld aan zijn echtgenote en aangehuwde kinderen ten behoeve van hun onderhoud. Appellant is het niet eens met de voorwaarden die de Svb stelt voor de uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van de onderhoudsbijdragen. Daarbij is gesteld dat appellant en zijn echtgenote het niet breed hebben, waardoor zijn echtgenote niet naar Nederland kan komen om een bankpas op haar eigen naam te krijgen. Verder is aangevoerd dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk is om op andere wijze aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Het overmaken van € 100,- naar Indonesië via Western Union Money Transfer leidt tot problemen, omdat kantoren in Indonesië niet een dergelijk bedrag contant in kas zouden hebben.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In hoger beroep is in geschil of appellant over het tweede en derde kwartaal van 2016 recht heeft op kinderbijslag voor zijn drie aangehuwde kinderen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond dat hij zijn aangehuwde kinderen toen in belangrijke mate heeft onderhouden.

4.2.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Niet in geschil is dat de drie aangehuwde kinderen van appellant niet tot zijn huishouden behoorden in de kwartalen in geding.

4.3.

Nu de hiervoor genoemde kinderen over het tweede en derde kwartaal van 2016 niet tot het huishouden van appellant behoorden, kan hij slechts aanspraak maken op kinderbijslag indien hij aannemelijk kan maken hen in belangrijke mate te hebben onderhouden. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.

4.4.

Ten aanzien van het derde kwartaal van 2016 heeft appellant in het geheel geen bewijsstukken van betalingen ten behoeve van de kinderen overgelegd. Dit betekent dat het beroep voor zover het betrekking heeft op dit kwartaal niet kan slagen.

4.5.

Ten aanzien van het tweede kwartaal van 2016 heeft appellant bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat met een bankpas eindigend met de cijfers 051 in dat kwartaal in Indonesië diverse bedragen zijn opgenomen. De met die bankpas opgenomen bedragen zijn ruim voldoende om te kunnen voldoen aan de geldende onderhoudsbijdrage voor drie kinderen in dat kwartaal.

4.6.

In beleidsregel SB 1057 zijn de voorwaarden neergelegd die de Svb hanteert voor de uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen. Daarbij is onder meer bepaald dat, bij opname van een bedrag van de bankrekening van de verzekerde, de verzekerde een bankafschrift moet overleggen waaruit blijkt dat het bedrag met de bankpas van de verzorger van het kind of van het kind is opgenomen. Het nummer van die bankpas moet bekend zijn bij de Svb.

4.7.

De Svb heeft de door appellant overgelegde bewijsstukken van betalingen ten behoeve van de kinderen als niet eenvoudig controleerbaar aangemerkt. Daarbij is overwogen dat de door de echtgenote van appellant gebruikte bankpas bij de Svb niet geregistreerd is als een bankpas die mede in het bezit was van de echtgenote van appellant.

4.8.

Appellant heeft gesteld dat deze – extra – bankpas op zijn naam geregistreerd staat en dat hij die voor zijn echtgenote heeft meegenomen naar Indonesië, zodat zij daar eenvoudig geld van zijn bankrekening kon opnemen. Ter zitting is de echtgenote van appellant als getuige gehoord. Zij heeft, kort samengevat, verklaard dat zij in Indonesië beschikte over de bankpas met eindcijfers 051 van appellant en dat zij met die bankpas in het tweede kwartaal van 2016 diverse bedragen heeft opgenomen van de bankrekening van appellant ten behoeve van haar drie kinderen.

4.9.

Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of appellant aldus op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage in het tweede kwartaal van 2016. Vaststaat dat in dat kwartaal bedragen van de bankrekening van appellant zijn opgenomen in Indonesië tot een totaalbedrag dat voldoet aan de toen geldende onderhoudseis voor drie kinderen. Deze opnames zijn gedaan met de bankpas met eindcijfers 051 ten name van appellant. Het enkele feit dat deze bankpas niet op naam van de echtgenote van appellant was gesteld, kan in de omstandigheden van dit specifieke geval niet de conclusie dragen dat appellant de betalingen niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat appellant vanaf de aanvraag om kinderbijslag steeds op eenduidige wijze heeft verteld hoe de opnames hebben plaatsgevonden en de echtgenote van appellant vervolgens als getuige onder ede ter zitting op een overtuigende wijze deze gang van zaken heeft bevestigd.

4.10.

Uit 4.5 tot en met 4.9 volgt dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage voor drie kinderen in het tweede kwartaal van 2016. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover betrekking hebbend op de aanspraak op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2016. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 13 oktober 2016 te herroepen en te bepalen dat appellant over het tweede kwartaal van 2016 recht heeft op kinderbijslag voor zijn drie aangehuwde kinderen.

5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de aanspraak op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2016;

-

vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de aanspraak op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2016;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2017 in zoverre gegrond en vernietigt dat besluit in zoverre;

-

herroept het besluit van 13 oktober 2016 en bepaalt dat appellant over het tweede kwartaal van 2016 recht heeft op kinderbijslag voor zijn drie aangehuwde kinderen;

-

veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;

-

bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.

(getekend) T.L. de Vries

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

md