Home

Centrale Raad van Beroep, 18-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4296, 17/1010 MAW-W2

Centrale Raad van Beroep, 18-12-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4296, 17/1010 MAW-W2

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 december 2019
Datum publicatie
31 december 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:4296
Zaaknummer
17/1010 MAW-W2

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek niet in behandeling genomen.

Uitspraak

17/1010 MAW-W2

Datum beslissing: 18 december 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016, 15/8814, in het geding tussen verzoeker en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie (aangevallen uitspraak).

De Raad heeft het hoger beroep op 29 augustus 2019 ter zitting behandeld. De behandelend rechter was H. Lagas. Tijdens de zitting heeft verzoeker wegens het niet overgaan tot schorsing van de zitting verzocht om wraking van de behandelend rechter.

Bij beslissing van 3 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3167, is het verzoek om wraking afgewezen.

Bij brief van 9 oktober 2019 zijn partijen uitgenodigd voor de verdere behandeling van het hoger beroep op 7 november 2019 door de behandelend rechter. Ter zitting heeft verzoeker wederom verzocht om wraking van de behandelend rechter.

De behandelend rechter heeft bij brief van 18 november 2019 op het verzoek om wraking gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten.

Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 december 2019. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

2. Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek om wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van het derde lid van dit artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. In artikel 8:16, vierde lid, van de Awb is bepaald dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker kenbaar zijn geworden. Uit deze bepalingen, in samenhang bezien, vloeit voort dat alle feiten of omstandigheden zo spoedig mogelijk en tegelijk moeten worden voorgedragen en dat aan een tweede wrakingsverzoek van dezelfde rechter over het algemeen geen feiten en omstandigheden ten grondslag kunnen worden gelegd die dateren van vóór het eerste wrakingsverzoek.

3. Aan het tweede wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat verzoeker pas na het eerdere verzoek heeft geconstateerd dat de behandelend rechter ten tijde van de aangevallen uitspraak en van een ten aanzien van hem gewezen uitspraak van 17 november 2014 als senior-rechter verbonden was aan de rechtbank Den Haag. Aan zijn aanstelling is een einde gekomen na de benoeming van de behandelend rechter tot raadsheer in de Raad per 1 januari 2018.

4. Verzoeker had door raadpleging van de beroepsgegevens in het nevenfunctieregister op www.rechtspraak.nl op de hoogte kunnen zijn van de functie van de behandelend rechter bij de rechtbank Den Haag. Deze functie is geen nieuw gegeven. Van verzoeker had mogen worden verwacht dat hij het daarop gebaseerde argument voor wraking tegelijk met zijn eerdere argument naar voren had gebracht toen hij op 29 augustus 2019 zijn eerste wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter deed. Dit geldt te meer voor verzoeker, die − zoals hij ter zitting ook heeft toegelicht – veelvuldig procedeert en ook al in andere procedures van het wrakingsmiddel gebruik heeft gemaakt.

5. Door pas op de zitting van 7 november 2019 opnieuw om wraking van de behandelend rechter te verzoeken op een grond die hij ook al op 29 augustus 2019 naar voren had kunnen brengen, heeft verzoeker gehandeld in strijd met artikel 8:16 van de Awb. Het tweede verzoek om wraking van de behandelend rechter zal daarom niet in behandeling worden genomen.

6. Er is aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een eventueel volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.

7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

neemt het verzoek tot wraking niet in behandeling;

-

bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in het hoger beroep met het registratienummer 17/1010 MAW niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is gegeven door J.P.A. Boersma als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.

(getekend) J.P.A. Boersma

(getekend) E. Diele