Home

Centrale Raad van Beroep, 21-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1026, 18/3055 PW

Centrale Raad van Beroep, 21-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1026, 18/3055 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 april 2020
Datum publicatie
4 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1026
Zaaknummer
18/3055 PW

Inhoudsindicatie

Beëindigen suppletie in verband met verhuizing. Suppletie is periodiek verstrekte bijzondere bijstand en kan per maand beoordeeld worden. Staat los van borgstelling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 21 april 2020

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2018, 17/5160 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M.A. Wellen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Namens appellanten is mr. Wellen verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante woont sinds 4 december 2014 in [plaatsnaam] met haar minderjarige zoon. Sinds diezelfde datum ontvangt zij bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).

1.2.

Op 12 december 2014 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor onder andere borgstelling en een suppletie in verband met een lening die zij heeft afgesloten bij de Kredietbank Nederland voor de kosten van woninginrichting.

1.3.

Bij besluit van 22 december 2014 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 december 2014 tot en met 1 december 2017 periodieke bijzondere bijstand verleend ten bedrage van € 96,06 per maand als suppletie op de aflossing van de lening. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 22 december 2014 heeft het college appellante bijzondere bijstand verleend in de vorm van een borgtocht voor die lening tot een bedrag van € 5.566,-.

1.4.

Op 11 mei 2015 hebben appellant en twee kinderen van appellanten zich in het kader van gezinshereniging vanuit Syrië bij appellante en hun zoon gevoegd. Bij besluit van 12 juni 2015 heeft het college de periodieke bijzondere bijstand in de vorm van de suppletie met ingang van 1 juni 2015 verhoogd tot een bedrag van € 168,- per maand voor de duur van 36 maanden.

1.5.

Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft het college de bijstand met ingang van 1 augustus 2017 beëindigd omdat appellanten per die datum zijn verhuisd naar de gemeente Mook en Middelaar. Bij dit besluit heeft het college ook de periodieke bijzondere bijstand, namelijk de suppletie op de aflossing van de lening, beëindigd.

1.6.

Bij besluit van 14 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 1 augustus 2017 gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op grond van de artikelen 5 en 40 van de PW het recht op algemene en bijzondere bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De omvang van het geding is beperkt tot de beëindiging van de suppletie per 1 augustus 2017.

4.2.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de PW bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de PW wordt onder bijstand in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan algemene en bijzondere bijstand.

4.3.1.

Appellanten hebben aangevoerd dat artikel 40, eerste lid, van de PW niet aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd, omdat het recht op de bijzondere bijstand moet worden beoordeeld naar het moment van toekennen van die bijstand. In dit geval is immers sprake van de toekenning van één bedrag aan bijzondere bijstand voor woninginrichting, welk bedrag in 36 maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Ten tijde van de toekenning van dat bedrag woonden appellanten in de gemeente Gooise Meren, zodat aan de voorwaarde van artikel 40, eerste lid, van de PW werd voldaan.

4.3.2.

Deze grond slaagt niet. Anders dan waar appellanten van uitgaan, heeft het college geen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van woninginrichting. Appellanten hebben in de kosten van woninginrichting voorzien door een lening af te sluiten bij de Kredietbank. Appellanten hebben zich daarbij tegenover de bank verplicht gedurende 36 maanden een bedrag per maand af te lossen. In verband met die aflossingsverplichting heeft appellante destijds bijzondere bijstand aangevraagd. Uit het aanvraagformulier en het toekenningsbesluit blijkt dat appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor een suppletie op de lening bij de Kredietbank. Het college heeft de suppletie toegekend voor een periode van 36 maanden, maar de uitkering vindt per maand plaats. In het toekenningsbesluit wordt ook geen totaalbedrag genoemd, maar een bedrag per maand. Dit betekent dat het college ook maandelijks kan beoordelen of nog aan de voorwaarden wordt voldaan en het college kan de bijzondere bijstand beëindigen op het moment dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.

4.4.

Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de suppletie en de borgstelling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de borgstelling niet is beëindigd. De mogelijkheid tot het verlenen van een suppletie en de borgtocht worden in het beleid van het college ook in dezelfde bepaling genoemd. Ook deze grond slaagt niet. De suppletie en de borgtocht houden weliswaar beide verband met de door de Kredietbank verstrekte lening, maar staan verder los van elkaar. De suppletie betreft periodieke bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand in de vorm van de borgstelling betreft een eenmalige handeling, waarbij het college zich jegens de Kredietbank garant stelt voor het door appellanten geleende bedrag, mochten appellanten niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen. De borgtocht en de suppletie zijn ook bij afzonderlijke besluiten toegekend. In het kader van de suppletie wordt maandelijks beoordeeld of appellanten nog aan de voorwaarden voldoen. Voldoen zij op enig moment niet langer aan de voorwaarden, dan kan het college de bijzondere bijstand beëindigen. Heeft het college zich eenmaal jegens de bank garant gesteld, dan blijft die garantstelling voortduren, ook als appellanten niet langer aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoen.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2020.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) L.R. Daman