Centrale Raad van Beroep, 23-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1033, 18/3328 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 23-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1033, 18/3328 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 april 2020
- Datum publicatie
- 1 mei 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1033
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2018:6935
- Zaaknummer
- 18/3328 WAJONG
Inhoudsindicatie
Geen recht op een Wajong-uitkering. Weigering om – zonder voorbehoud – mee te werken aan het onderzoek van een onafhankelijk deskundige. Er is geen reden om appellante het niet verlenen van bedoelde medewerking niet aan te rekenen. Appellante heeft haar stelling, dat zij niet in staat is om in het kader van een psychiatrisch onderzoek in gesprek te gaan met een onafhankelijk deskundige, in beroep of in hoger beroep niet onderbouwd met medische stukken. Ook ter zitting van de Raad is niet gebleken dat appellante alsnog bereid is om zonder voorbehoud mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.
Uitspraak
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 mei 2018, 17/1002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder [naam moeder] , bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
-
Appellante, geboren [in] 1997, heeft met een op 10 december 2015 ontvangen formulier een Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij is een rapport van GZ-psycholoog drs. L. van Asperen gevoegd waaruit blijkt dat bij appellante sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en ernstige gedragsstoornis. Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 31 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 1 juni 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat appellante op haar achttiende jaar weliswaar geen arbeidsvermogen heeft maar dat zij wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Hierdoor voldoet appellante niet aan de voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en bestaat er geen recht op een Wajong-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante, door reeds op voorhand aan te kondigen dat zij niet kan en zal meewerken aan een onderzoek door een andere deskundige dan haar behandelend psycholoog, niet voldoet aan de op grond van artikel 8:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende verplichting. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante de door haar gestelde schadelijkheid voor haar psychische gezondheid niet heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat mag worden uitgegaan van de expertise en deskundigheid van de psychiater van DC Expertise Centrum die het onderzoek zal verrichten. De rechtbank heeft in overweging genomen dat voldoende aannemelijk is dat deze specialist de door gemachtigde van appellante aangevoerde zorgen adequaat en professioneel zal meenemen in de aanpak van het te verrichten onderzoek. Een onderzoek door de behandelend psycholoog Van Asperen is volgens de rechtbank geen onderzoek door een arts en daarbij gelet op de behandelrelatie met appellante geen onafhankelijk onderzoek en derhalve niet passend. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat volgens het register van GZ-psychologen aan psycholoog Van Asperen een berisping is opgelegd wegens afgifte van een onjuiste verklaring of rapport. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekking gemaakt dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellante op de datum in geding niet voldoet aan de voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd een Wajong-uitkering aan appellante toe te kennen.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op haar verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen die – zonder met appellante zelf in gesprek te gaan – op basis van dossieronderzoek en gesprekken met behandelaars en de ouders van appellante advies uitbrengt. Op die manier hoefde appellante niet onnodig belast te worden. Daarnaast heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij, gelet op haar bedreigde persoonsontwikkeling en haar ontwikkelingsniveau, geen mogelijkheden heeft om haar arbeidsmogelijkheden te ontwikkelen. Appellante verzoekt de Raad een deskundige te benoemen die op basis van dossieronderzoek en gesprekken met behandelaars en de ouders van appellante advies uitbrengt.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:47, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4.2. Artikel 8:30 van de Awb bepaalt dat partijen verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.
4.3. Artikel 8:31 van de Awb bepaalt voor zover hier van belang dat indien een partij niet voldoet aan de verplichting om mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
4.4. De rechtbank heeft bij brief van 17 oktober 2017 aan appellante meegedeeld dat een psychiater van DC Expertise Centrum te Amsterdam zal worden aangewezen als onafhankelijk deskundige. De rechtbank heeft daarbij tevens aangegeven dat het niet mogelijk is psycholoog Van Asperen als deskundige te benoemen omdat hij de behandelaar van appellante is en al in deze procedure heeft gerapporteerd. De rechtbank heeft appellante in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de inrichting en vraagstelling van het onderzoek. Ten slotte is appellante gewezen op de verplichting om mee te werken aan het onderzoek. Bij brief van 20 oktober 2017 heeft appellante aangegeven dat zij niet mee kan werken aan een onderzoek door een andere deskundige dan Van Asperen in verband met de te verwachten negatieve schadelijke effecten van een onderzoek door een andere deskundige op haar psychische gezondheidstoestand. Bij brief van 26 februari 2018 heeft appellante verzocht om, voor zover de rechtbank dat nog noodzakelijk acht, een onafhankelijk deskundige te benoemen die op basis van dossieronderzoek en gesprekken met behandelaars/specialisten en de ouders van appellante advies uitbrengt. De rechtbank heeft dit standpunt van appellante terecht uitgelegd als een weigering om – zonder voorbehoud – mee te werken aan het onderzoek van een onafhankelijk deskundige, zoals de rechtbank voor ogen stond. Er is geen reden om appellante het niet verlenen van bedoelde medewerking niet aan te rekenen. Appellante heeft haar stelling, dat zij niet in staat is om in het kader van een psychiatrisch onderzoek in gesprek te gaan met een onafhankelijk deskundige, in beroep of in hoger beroep niet onderbouwd met medische stukken. Ook ter zitting van de Raad is niet gebleken dat appellante alsnog bereid is om zonder voorbehoud mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek.
4.5. Op grond van artikel 8:31 van de Awb heeft de rechtbank de bevoegdheid om aan de weigering om mee te werken aan een onderzoek van een door de rechtbank te benoemen deskundige de gevolgen te verbinden die zij passend acht. De rechtbank heeft de twijfel, die haar aanleiding heeft gegeven om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek, terecht niet ten voordele van appellante uitgelegd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt van de onjuistheid van het standpunt van het Uwv.
4.6. De overwegingen in 4.4 en 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S. Wijna en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2020.
( (getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R.H. Koopman