Home

Centrale Raad van Beroep, 29-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1063, 20/1316 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep, 29-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1063, 20/1316 WMO15-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 april 2020
Datum publicatie
4 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1063
Zaaknummer
20/1316 WMO15-VV

Inhoudsindicatie

Toewijzing verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht het gelet op de door verzoeker geschetste omstandigheden, in samenhang met de uitbraak van het coronavirus, zonder meer aannemelijk dat verzoeker meer tijd nodig heeft om een medisch adviseur te vinden die betrokkene kan onderzoeken. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de in de aangevallen uitspraak gegeven termijn van twaalf weken voor het nemen van nieuwe besluiten met twaalf weken wordt verlengd.

Uitspraak

20/1316 WMO15-VV, 20/1317 WMO15-VV, 20/1318 WMO15-VV

Datum uitspraak: 29 april 2020

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Stein (verzoeker)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. D. Stikkelbroeck, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 februari 2020, 18/3166, 18/3213, 19/94 en 19/95 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 13 juni 2018 (primair besluit 1) heeft verzoeker de aanvraag van betrokkene om hulp bij de huishouding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.

1.2.

Bij afzonderlijk besluit van 13 juni 2018 (primair besluit 2) heeft verzoeker de aanvraag van betrokkene om een sproei- en föhninstallatie en een aanpassing van de badkamer op grond van de Wmo 2015 afgewezen.

1.3.

Bij besluit van 10 december 2018 (bestreden besluit 1) heeft verzoeker het bezwaar van betrokkene tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.

1.4.

Bij afzonderlijk besluit van 10 december 2018 (bestreden besluit 2) heeft verzoeker het bezwaar van betrokkene tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.

1.5.

Bij besluit van 8 januari 2019 (primair besluit 3) heeft verzoeker de aanvraag van betrokkene om hulp bij de huishouding op grond van de Wmo 2015 afgewezen.

2. Bij de aangevallen heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om een sproei- en föhninstallatie en het beroep tegen primair besluit 3 gegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank verzoeker opgedragen binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar tegen primair besluit 1, primair besluit 2 voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om een sproei- en föhninstallatie en op de aanvraag die heeft geleid tot primair besluit 3, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft hierbij onder andere overwogen dat een arts (alsnog) zal moeten beoordelen of de door betrokkene aangevraagde voorzieningen medisch gezien noodzakelijk zijn.

3. Verzoeker heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker heeft verzocht om verlenging van de in de aangevallen uitspraak gegeven beslistermijn met nog eens twaalf weken en dit verzoek als volgt toegelicht. Verzoeker zal betrokkene onder andere moeten laten onderzoeken door een arts. De GGD Zuid-Limburg, de vaste medisch adviseur van verzoeker in Wmo-zaken, heeft laten weten betrokkene niet te willen onderzoeken. De GGD heeft daarbij aangegeven dat betrokkene geen vertrouwen in de GGD heeft en zich herhaaldelijk jegens medewerkers van de GGD heeft misdragen. Verzoeker heeft in 2019 een vijftal andere medisch adviseurs benaderd met het verzoek of zij betrokkene konden onderzoeken, maar ook al deze adviseurs hebben meegedeeld betrokkene niet te kunnen of willen onderzoeken. Op dit moment is de zoektocht naar een medisch adviseur verdergaand gecompliceerd doordat alle aandacht in de zorgsector uitgaat naar behandeling van patiënten met het coronavirus. Verzoeker heeft vanwege deze uitzonderlijke situatie meer tijd nodig om medisch advies in te winnen en nieuwe besluiten te nemen. Verzoeker heeft betrokkene verzocht om in te stemmen met verlenging van de beslistermijn, maar betrokkene heeft dit geweigerd.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

De voorzieningenrechter acht het gelet op de door verzoeker onder 3. geschetste omstandigheden, in samenhang met de uitbraak van het coronavirus, zonder meer aannemelijk dat verzoeker meer tijd nodig heeft om een medisch adviseur te vinden die betrokkene kan onderzoeken. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de in de aangevallen uitspraak gegeven termijn van twaalf weken voor het nemen van nieuwe besluiten met twaalf weken wordt verlengd.

4.3.

Het verzoek is, gelet op het hiervoor overwogene, kennelijk gegrond zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.

5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;

- bepaalt dat de in de aangevallen uitspraak gegeven termijn van twaalf weken voor het nemen van nieuwe besluiten met twaalf weken wordt verlengd.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2020.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) M.D.F. Smit-de Moor