Home

Centrale Raad van Beroep, 07-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1074, 18/5066 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 07-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1074, 18/5066 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 mei 2020
Datum publicatie
12 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1074
Zaaknummer
18/5066 WLZ

Inhoudsindicatie

De AOW voorziet niet in de mogelijkheid om een toekenningsbesluit te herzien in een geval als het onderhavige en evenmin in de mogelijkheid om de betaling van het ouderdomspensioen stop te zetten. Op grond van beleidsregel LJN SB1069 kan op verzoek de uitkering wel worden stopgezet. Het beleid van Svb dient aangemerkt te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid dat door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst. Omdat in de beleidsregel LJN SB1069 niet de mogelijkheid is opgenomen om met terugwerkende kracht de betaling stop te zetten, kan de Raad niet anders dan concluderen dat de Svb op het verzoek van betrokkene van 28 november 2016 om met terugwerkende kracht de betaling van haar ouderdomspensioen stop te zetten, conform zijn beleid afwijzend heeft beslist. Hieruit volgt dat de Svb terecht geen verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ over de periode in geding heeft afgegeven.

Uitspraak

18 5066 WLZ, 18/5067 AOW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

16 augustus 2018, 17/2754 en 18/3035 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 7 mei 2020

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.J. Groenendaal. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene woont sinds 1983 in Nederland en is geruime tijd werkzaam geweest in Duitsland. Vanaf mei 2011 ontvangt zij een Duits ambtenarenpensioen en een aanvullend pensioen uit andere werkzaamheden in Duitsland. Haar ambtenarenpensioen omvat een ziektekostenvergoeding en zij heeft een Duitse aanvullende ziektekostenverzekering.

1.2.

Bij besluit van 23 juli 2014 heeft de Svb betrokkene op aanvraag met ingang van 25 juli 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend van € 107,52 netto per maand.

1.3.

Op 28 november 2014 heeft betrokkene de Svb bericht met terugwerkende kracht te willen afzien van haar ouderdomspensioen en het reeds ontvangen ouderdomspensioen terug te willen betalen. De reden is dat zij in Duitsland verzekerd is voor ziektekosten en een aanvraag verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ en aan aanvraag ontheffing verzekeringsplicht volksverzekeringen gaat indienen. Hiervoor is vereist dat zij geen Nederlands pensioen ontvangt. Dit verzoek heeft zij op 3 december 2014 ingetrokken. Bij formulier, door de Svb ontvangen op 3 december 2014, heeft betrokkene verzocht om een verklaring niet verzekerd te zijn voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Bij besluit van 10 december 2014 heeft de Svb dit verzoek afgewezen omdat het ontvangen van een ouderdomspensioen hieraan in de weg staat. Hiertegen heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.

1.4.

Op 4 januari 2015 heeft betrokkene wederom de Svb bericht met terugwerkende kracht te willen afzien van haar ouderdomspensioen en het reeds ontvangen ouderdomspensioen terug te willen betalen. De reden daarvan is dat zij een verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ wenst. Bij separate besluiten van 3 februari 2015 heeft de Svb het ouderdomspensioen per februari 2015 beëindigd en verklaard dat betrokkene per 1 februari 2015 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz), de opvolger van de AWBZ. Tegen deze besluiten heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt.

1.5.

Bij brief van 28 november 2016 heeft betrokkene de Svb opnieuw verzocht haar ouderdomspensioen met terugwerkende kracht vanaf 25 juli 2014 te beëindigen en ingaande die datum een verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ af te geven. Op 27 januari 2017 heeft de Svb het verzoek voor wat betreft het ouderdomspensioen afgewezen. Op 30 januari 2017 is het verzoek met betrekking tot de verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ afgewezen.

1.6.

Bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van 27 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze afwijzing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.7.

Bij besluit van 4 mei 2017 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen de afwijzing van 30 januari 2017 ongegrond verklaard, omdat betrokkene tot 1 februari 2015 naast pensioen uit Duitsland ook een ouderdomspensioen uit Nederland ontving. Hierdoor heeft betrokkene op grond van artikel 23 van Verordening EG nr. 883/2004 recht op verstrekkingen vanuit het woonland, Nederland, en kan de door haar gevraagde verklaring niet worden afgegeven.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het bestreden besluit 1 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2017 ontvankelijk en gegrond verklaard, dit besluit herroepen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de uitbetaling van het ouderdomspensioen van betrokkene per 25 juli 2014 wordt stopgezet en zij het reeds betaalde ouderdomspensioen zal terugbetalen, vermeerderd met kosten en inhoudingen. Verder heeft de rechtbank het bestreden besluit 2 vernietigd, het besluit van 30 januari 2017 herroepen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan betrokkene een verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat zij met ingang van 25 juli 2014 niet verzekerd is voor de AWBZ en per 1 januari 2015 niet verzekerd is voor de Wlz, en de Svb veroordeeld om aan betrokkene het griffierecht te vergoeden. Volgens de rechtbank is de afwijzing van 27 januari 2017 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De bevoegdheid om een ouderdomspensioen toe te kennen, impliceert dat de Svb ook bevoegd is om het ouderdomspensioen in te trekken dan wel de betaling hiervan stop te zetten. Nu betrokkene het ouderdomspensioen wil terugbetalen en daar volgens de Svb geen belangen mee zijn geschaad, had de Svb het verzoek niet mogen afwijzen. Het wordt ervoor gehouden dat betrokkene per 25 juli 2014 geen ouderdomspensioen ontvangt, zodat er geen beletselen bestaan om de verzochte niet‑verzekerd verklaringen af te geven.

3.1.

De Svb heeft gesteld dat er in een geval als dat van betrokkene geen wettelijke grondslag is op grond waarvan een eerder toekenningsbesluit teruggedraaid kan worden. Artikel 17a van de AOW regelt herziening of intrekking van het toekenningsbesluit in gevallen waarin te veel ouderdomspensioen is verleend of het recht niet kan worden vastgesteld door het schenden van de inlichtingenplicht. Dit artikel ziet niet op een geval als dat van betrokkene. In beleidsregel LJN SB1069 heeft de Svb deze lacune opgevuld door te bepalen dat een verzoek tot stopzetting van de betaling wordt ingewilligd. Daarbij is geen regeling getroffen om dit met terugwerkende kracht te doen. De belangen van betrokkene kunnen volgens de Svb niet opwegen tegen de belangen van de Svb en andere (overheids)organen. Herziening met terugwerkende kracht brengt met zich dat vele andere overheidsorganen (CAK, Belastingdienst, Duits orgaan) moeten worden geïnformeerd en de gevolgen van de terugwerkende kracht en de mate van doorwerking naar andere regelingen, bijvoorbeeld in Duitsland, zijn niet te overzien. Daarom is in beleidsregel LJN SB1069 geregeld dat een betrokkene per eerstvolgende mogelijkheid kan afzien van verdere betaling van het ouderdomspensioen.

3.2.

Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens betrokkene zijn er geen belangen van de Svb geschaad, terwijl zij een hoog bedrag aan de fiscus zal moeten betalen als de bestreden besluiten in stand zouden blijven.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Zoals betrokkene ter zitting van de Raad heeft bevestigd, beperkt het geschil zich tot de periode van 25 juli 2014 tot en met 31 december 2014.

4.2.

De Raad stelt vast dat de AOW niet voorziet in de mogelijkheid om een toekenningsbesluit te herzien in een geval als het onderhavige en evenmin in de mogelijkheid om de betaling van het ouderdomspensioen stop te zetten. Op grond van beleidsregel LJN SB1069 stopt de Svb echter de betaling van een uitkering indien de gerechtigde deze niet wenst te ontvangen en daartoe bij de Svb een verzoek indient.

4.3.

Naar het oordeel van de Raad moet dit beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.

4.4.

In de beleidsregel is niet de mogelijkheid opgenomen om met terugwerkende kracht de betaling van een uitkering stop te zetten. Zoals de Svb ter zitting nader heeft toegelicht, wordt deze mogelijkheid niet gegeven, ook niet in interne uitvoeringsregels. De Raad kan hierdoor niet anders dan concluderen dat de Svb op het verzoek van betrokkene van 28 november 2016 om met terugwerkende kracht de betaling van haar ouderdomspensioen stop te zetten, conform zijn beleid afwijzend heeft beslist. Dit oordeel wordt niet anders als wordt uitgegaan, zoals door betrokkene bepleit, van het eerdere verzoek van betrokkene van 4 januari 2015, waarop volgens betrokkene niet volledig is beslist. Ook uitgaande van deze datum betreft het voor de periode in geding een verzoek met terugwerkende kracht.

4.5.

Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de afwijzing van het verzoek van betrokkene om het ouderdomspensioen met terugwerkende kracht stop te zetten, in stand kan blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. Het bezwaar tegen bestreden besluit 1 is ontvankelijk en ongegrond. Hieruit volgt dat de Svb terecht geen verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ over de periode in geding heeft afgegeven, zodat het bezwaar hiertegen bij het bestreden besluit 2 terecht ongegrond is verklaard en de aangevallen uitspraak ook op dit punt dient te worden vernietigd.

4.6.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de gegrondverklaring van het beroep tegen het

bestreden besluit van 22 februari 2017, de vernietiging van dat besluit, de ontvankelijk

verklaring van het bezwaar tegen dat besluit en de veroordeling tot het vergoeden van

griffierecht;

- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2017 ongegrond en bepaalt dat deze

uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 22 februari 2017;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 mei 2017 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2020.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) B.V.K. de Louw