Home

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1078, 19/3943 PW

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1078, 19/3943 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 april 2020
Datum publicatie
14 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1078
Zaaknummer
19/3943 PW

Inhoudsindicatie

Veroordeling in kosten bezwaar. Rechtbank heeft geen acht geslagen op samenhangende zaken in zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Besluiten tot herziening, terugvordering, brutering en boete waren nagenoeg identiek en vormen samenhangende zaken. Terecht 1 punt voor indienen bezwaar en 1 punt bijwonen hoorzitting toegepast voor kosten bezwaar.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 april 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2019, 19/844 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. A. el Idrissi, advocaat een verweerschrift ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 31 mei 2018 heeft het college de bijstand van betrokkene over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.289,44 van haar teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Het college heeft de daarmee gemoeide geldbedragen als middelen in aanmerking genomen.

1.2.

Bij besluit van 4 juni 2018 heeft het college het bedrag van de terugvordering over 2017 verhoogd met belasting en premies tot een bedrag van € 202,46 (brutering).

1.3.

Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het college aan betrokkene een boete opgelegd van € 967,08 in verband met de onder 1.1 genoemde schending van de inlichtingenverplichting.

1.4.

Bij besluit van 11 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 31 mei 2018, 4 juni 2018 en 17 juli 2018 gegrond verklaard, de periode waarover de bijstand wordt herzien beperkt tot de periode van 1 april 2017 tot en met 28 februari 2017, de terugvordering vastgesteld op € 995,- en de boete bepaald op € 746,25. Het college heeft daarnaast de kosten van bezwaar vergoed tot een bedrag van € 1.024,-. Het college is daarbij uitgegaan van samenhangende zaken. Het college heeft voor het indienen van het bezwaarschrift één punt toegekend en voor het bijwonen van de hoorzitting ook één punt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep alleen gegrond verklaard omdat het college de kosten van bezwaar onjuist heeft vastgesteld. Het college had voor ieder bezwaarschrift één punt moeten toekennen. De rechtbank heeft om die reden het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - zelf in de zaak voorzien en bepaald dat het college aan betrokkene € 512,- aan kosten in bezwaar toekent, bovenop de al toegekende vergoeding van € 1.024,-.

3. In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het college heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor ieder bezwaarschrift een punt had moeten worden toegekend, omdat sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank heeft het bestreden besluit ten onrechte vernietigd voor zover het de hoogte van de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft.

4.2.

Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zoals dat sinds 1 januari 2015 luidt, zijn samenhangende zaken door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, en waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

4.3.

Mr. El Idrissi heeft op 11 juni 2018, 11 juli 2018 en 15 augustus 2018 namens betrokkene bezwaarschriften ingediend. Deze bezwaren zijn op 16 november 2018 door de bezwaarschriftencommissie gelijktijdig behandeld. De bezwaren tegen de drie besluiten tot herziening, terugvordering, brutering en het opleggen van de boete waren nagenoeg identiek. Anders dan waar betrokkene van uitgaat, is voor het antwoord op de vraag of sprake is van samenhangende zaken niet van belang of het college in het kader van de afzonderlijke besluiten een andere toetsing heeft moeten verrichten. Waar het uiteindelijk om gaat is dat het voor de hoeveelheid werk van de gemachtigde van betrokkene niet of nauwelijks uitmaakte dat het oorspronkelijk om drie afzonderlijke besluiten ging waarvan betrokkene in bezwaar is gekomen. Het college heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Het hoger beroep van het college slaagt.

4.4.

Uit 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover aangevochten. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 februari 2019 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2020.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) J.B. Beerens