Centrale Raad van Beroep, 26-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1135, 17/7847 PW
Centrale Raad van Beroep, 26-05-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1135, 17/7847 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 mei 2020
- Datum publicatie
- 1 juni 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1135
- Zaaknummer
- 17/7847 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om veroordeling in proceskosten. Omdat bij de schikking de besluitvorming van het college in tact is gebleven, is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb geen sprake. Geen aanleiding voor proceskostenveroordeling, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Uitspraak
17/7847 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 november 2017, 17/6095 en 17/6094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 mei 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C. Kaiser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juni 2017, heeft het college de door appellant op 22 november 2016 ingediende aanvraag om bijstand afgewezen. Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (voorzieningenrechter) het beroep tegen het besluit van 28 juni 2017 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de voorziening getroffen, inhoudende dat het college appellant tot aan de nieuw te nemen beslissing op bezwaar voorschotten ter hoogte van 70% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm dient te vergoeden. Bij besluit van 2 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2017 opnieuw ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Voorafgaand aan de zitting van de Raad op 7 mei 2019 heeft het college kenbaar gemaakt bereid te zijn om bij wijze van schikking overeen te komen dat het college de invordering van de (ten onrechte) over de periode van 16 februari 2017 tot 23 november 2017 betaalde voorschotten tot een bedrag van € 4.088,16 zal afboeken, indien het hoger beroep wordt ingetrokken. Ter zitting heeft het college dit aanbod herhaald. Na de zitting heeft mr. Kaiser de Raad bij brief van 10 mei 2019 laten weten dat appellant instemt met het schikkingsvoorstel van het college en dat hij het hoger beroep intrekt. Gelijktijdig heeft hij aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen en heeft gereageerd op vragen van de Raad.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken als gevolg van een schikking die partijen na de zitting van de Raad op 7 mei 2019 hebben bereikt. Deze schikking hield in dat het college de invordering van de voorschotten tot een bedrag van € 4.088,16 afboekt en dat appellant het hoger beroep intrekt.
De in hoger beroep voorliggende besluitvorming betreft niet de (terug- en) invordering van de aan appellant verstrekte voorschotten, maar uitsluitend de afwijzing van de door appellant in november 2016 ingediende bijstandsaanvraag. Aangezien deze besluitvorming bij de schikking in tact is gebleven, is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb geen sprake. Gelet hierop is de Raad met het college van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.A.M. Hulsdouw