Centrale Raad van Beroep, 09-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1189, 18/3320 PW
Centrale Raad van Beroep, 09-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1189, 18/3320 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 juni 2020
- Datum publicatie
- 15 juni 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1189
- Zaaknummer
- 18/3320 PW
Inhoudsindicatie
Intrekken bijstand in verband met niet volledig meewerken huisbezoek. Verbaal agressief gedrag. Voor de veiligheid van de toezichthouders hadden zij appellant niet opnieuw tot kalmte hoeven manen of hersteltermijn geven.
Uitspraak
18 3320 PW, 18/4893 PW
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 mei 2018, 18/131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. A.W. van Rijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Betrokkene ontving laatstelijk vanaf 30 december 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Op 11 april 2017 is zijn woning ontruimd wegens een huurschuld. De bijstand aan betrokkene is vanaf 11 april 2017 opgeschort in afwachting van een onderzoek naar zijn woonsituatie. In een gesprek met twee toezichthouders op 9 juni 2017 heeft betrokkene verklaard dat hij, steeds in [gemeente] , korte tijd in de woning van zijn op 5 april 2017 overleden moeder had gewoond, daarna bij een vriendin en vanaf 30 mei 2017 staat ingeschreven op het adres van zijn broer. Met zijn toestemming hebben de toezichthouders aansluitend aan het gesprek een huisbezoek afgelegd in de flat van de broer van betrokkene. Dit huisbezoek is afgebroken, omdat betrokkene volgens de toezichthouders een agressieve verbale en non-verbale houding heeft aangenomen, waardoor een dreigende sfeer is ontstaan. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 16 juni 2017.
Bij besluit van 28 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 9 juni 2017 ingetrokken. Uit coulance overwegingen is de bijstand niet met ingang van 11 april 2017 ingetrokken en is de bijstand van 11 april 2017 tot 9 juni 2017 aan betrokkene nabetaald. Het college heeft voor zover nu nog van belang aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat betrokkene in strijd met de op hem rustende medewerkingsverplichting niet volledig heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Als gevolg daarvan kan zijn recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met overwegingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak en alsnog bijstand na te betalen van 9 juni 2017 tot en met 28 juni 2017. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene toestemming had gegeven voor het huisbezoek en dat de toezichthouders ook zijn binnengelaten. Het is aannemelijk dat de toezichthouders zich door het gedrag van betrokkene niet veilig voelden, maar zij hadden betrokkene moeten wijzen op de gevolgen van zijn gedrag. De toezichthouders zijn niet daadwerkelijk bedreigd. Zij waren bekend met de psychische problemen van betrokkene en hadden kunnen proberen om hem tot rust te brengen. De toezichthouders hebben geen poging ondernomen om het huisbezoek na een korte herstelperiode te hervatten. Dat had wel moeten gebeuren. Het standpunt van het college dat betrokkene zijn medewerking aan het huisbezoek heeft geweigerd berust op onvoldoende feitelijke grondslag.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college van 9 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 bijstand aan betrokkene nabetaald.
3. In hoger beroep heeft betrokkene zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de te beoordelen periode heeft beperkt tot de periode van 9 juni 2017 tot en met 28 juni 2017. Hij meent dat hij ook na 28 juni 2017 recht heeft op bijstand.
In zijn incidenteel hoger beroep heeft het college zich gekeerd tegen de gegrondverklaring van het beroep en de overwegingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Bij het huisbezoek op 9 juni 2017 ontstond voor de toezichthouders een dusdanig dreigende situatie, dat zij voor hun fysieke of psychische veiligheid vreesden. Het is een organisatie- en maatschappelijke norm dat zij de onveilige situatie dienden te ontvluchten. Het ging hier om ervaren toezichthouders, die gepokt en gemazeld zijn en wel tegen een stootje kunnen. De overweging van de rechtbank “om in een geëscaleerde situatie een persoon met psychische problemen tot kalmte te manen dan wel om na een korte hersteltermijn (bijv. 1 uur) nogmaals aan te bellen”, getuigt volgens het college van weinig realiteitszin. De situatie zou door een dergelijke actie naar verwachting tot een nog hoger niveau van escalatie leiden. Daarom zijn de gevolgen van het afbreken van het huisbezoek betrokkene aan te rekenen. Het niet bieden van een hersteltermijn maakt in dit geval niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het incidenteel hoger beroep van het college
Voor het huisbezoek bestond een redelijke grond. Niet is meer in geschil dat de gang van zaken tijdens het huisbezoek in het rapport juist is weergegeven. Partijen verschillen alleen van mening over juistheid van de gevolgen die het college aan het gedrag van betrokkene tijdens het huisbezoek heeft verbonden.
Uit het rapport blijkt dat de toezichthouders eerder bij de flat waren dan betrokkene, dat zijn broer de toezichthouders al had binnengelaten en hen de woonkamer had laten zien. Toen de broer naar boven ging, hebben de toezichthouders op de galerij op betrokkene gewacht en het portiek van de flat geopend toen betrokkene aanbelde. Betrokkene kwam al razend en tierend de galerij op en de toezichthouders liepen met hem mee de flat in. Aan zijn stem was te horen dat betrokkene behoorlijk opgefokt was. Toen betrokkene naast zijn broer op de bank zat, hebben de toezichthouders hem opnieuw uitgelegd wat de reden was van het huisbezoek. Zij hebben hem verteld dat zijn broer al een en ander had laten zien en aan betrokkene gevraagd welke spullen in de woning van hem zijn. Hierop sprak betrokkene luidruchtig zijn broer aan in het Arabisch. Op het verzoek van de toezichthouders om zijn spullen te tonen raapte betrokkene wat spullen uit een kast en gooide deze met kracht de woonkamer in. Hij zei: “Dit is mijn woning en mijn regels”. Vanwege de agressieve verbale en non-verbale houding van betrokkene hebben de toezichthouders uit veiligheidsoverwegingen het huisbezoek gestaakt. De broer van betrokkene sprong ook overeind en schreeuwde “Kanker mijn woning uit, kanker Turk, Satan”. Terwijl zijn broer bleef schreeuwen liep betrokkene de toezichthouders intimiderend en schreeuwend achterna en pakte voor het portiek willekeurig een fiets en gooide die weg.
Nu betrokkene het formulier toestemming huisbezoek al bij het gesprek had ondertekend en de toezichthouders hem na zijn eerste verbaal agressieve gedrag nogmaals uitleg hebben gegeven, hadden voor hem de gevolgen van zijn gedrag duidelijk moeten zijn. Het gooien met een fiets heeft zich weliswaar pas na het afgebroken huisbezoek voorgedaan, maar daaruit blijkt wel de agressieve houding van betrokkene. De Raad deelt het standpunt van het college dat de toezichthouders, gelet op hun veiligheid, betrokkene in deze situatie niet nogmaals tot kalmte hadden hoeven manen en ook niet na een korte hersteltermijn nogmaals hadden moeten aanbellen. Betrokkene heeft zijn stelling dat zijn agressieve houding is veroorzaakt door zijn psychische gesteldheid en hij niet anders kon handelen niet met medische informatie onderbouwd.
Uit het vorenstaande volgt dat het voor rekening en risico van betrokkene komt dat het huisbezoek niet kon worden afgerond. Als gevolg van deze schending van zijn medewerkingsverplichting heeft het college geen duidelijkheid kunnen krijgen over de woonsituatie van betrokken en kon zijn recht op bijstand niet langer worden vastgesteld.
Het incidenteel hoger beroep van het college slaagt.
Het hoger beroep van betrokkene
Met wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen staat vast dat betrokkene vanaf 9 juni 2017 geen recht had op bijstand. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
Gevolgen
5. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond zal worden verklaard. Hiermee is aan de nabetaling van bijstand over de periode van 9 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 en aan de vergoeding van griffierecht in beroep en aan de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar en beroep de grondslag komen te ontvallen. Het college kan deze bedragen als zijnde onverschuldigd betaald terugvorderen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J.B. Beerens