Home

Centrale Raad van Beroep, 16-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1247, 19-2242 PW

Centrale Raad van Beroep, 16-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1247, 19-2242 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 juni 2020
Datum publicatie
22 juni 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1247
Zaaknummer
19-2242 PW

Inhoudsindicatie

Herzien en terugvorderen bijstand. Brutering van de vordering. De rechtbank heeft het bruteringsbesluit kunnen beoordelen terwijl nog niet was beslist over het terugvorderingsbesluit.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 16 juni 2020

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2019, 18/6734 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appelante)

het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.S. Ganga, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Appellante heeft desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 12 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 oktober 2018, heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 april 2018 herzien en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 35.188,32 van appellante teruggevorderd (terugvorderingsbesluit). Appellante heeft tegen het besluit van 22 oktober 2018 beroep ingesteld.

1.2.

Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college de terugvordering gebruteerd met een bedrag van € 8.605,04 (bruteringsbesluit). Bij besluit van 2 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante uitsluitend aangevoerd dat de rechtbank ambtshalve de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit had moeten aanhouden totdat het terugvorderingsbesluit onherroepelijk is geworden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellante heeft de rechtbank niet om aanhouding gevraagd maar stelt zich op het standpunt dat de rechtbank dit ambtshalve had moeten doen. Deze grond slaagt niet.

4.2.

Geen regel van geschreven of ongeschreven recht staat eraan in de weg dat de rechtbank uitspraak doet op het beroep tegen het bruteringsbesluit, terwijl zij nog niet heeft beslist op het beroep tegen het terugvorderingsbesluit.

4.3.

Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) L. Hagendijk