Centrale Raad van Beroep, 16-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1248, 17/5190 PW
Centrale Raad van Beroep, 16-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1248, 17/5190 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 juni 2020
- Datum publicatie
- 22 juni 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1248
- Zaaknummer
- 17/5190 PW
Inhoudsindicatie
Afgewezen aanvraag individuele inkomenstoeslag. Niet voldaan aan "geen uitzicht hebben op inkomensverbetering". Doelgroep door beleid niet categoriaal beperkt. Individuele beoordeling van personen naast doelgroep in beleid. Volledige zorg voor kinderen en studie (lerares Frans) maken niet dat appellante geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Toekening voorgaande jaren leidt niet tot toekenning jaar daarna.
Uitspraak
17 5190 PW
Datum uitspraak: 16 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juni 2017, 16/9423 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend en het college heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Namens appellanten is verschenen mr. Van den Heuvel. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het college heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend. Partijen hebben over en weer een nadere reactie gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten zijn gehuwd. Appellant ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Op 23 mei 2016 hebben appellanten een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag ingediend. Bij besluit van 31 mei 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet voldoet aan het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ als neergelegd in
artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Appellanten vallen niet onder de in artikel 3 van de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet van de gemeente Krimpenerwaard (beleidsregels) genoemde categorieën en los daarvan hebben appellanten ook niet aannemelijk gemaakt dat er voor appellante geen uitzicht is op inkomensverbetering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 36, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in
artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen. Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de PW worden tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend: a. de krachten en bekwaamheden van de persoon en b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Het college heeft beleidsregels vastgesteld over het hebben van geen uitzicht op inkomensverbetering. Ingevolge artikel 3 van de beleidsregels hebben personen, op grond van het bepaalde in artikel 36 van de PW, in beginsel geen zicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, indien:
a. zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
b. zij voor 1 januari 2015 een WAJONG-uitkering toegekend hebben gekregen;
c. zij arbeidsbeperkt zijn en voor inkomensverbetering afhankelijk zijn van de re-integratie instrumenten van de gemeente Krimpenerwaard, tenzij contractueel aangetoond kan worden dat er zicht is op inkomensverbetering door een proefplaatsing;
d. zij op de peildatum volledig zijn ontheven van de arbeidsplicht en deze ontheffing nog minimaal zes maanden na de peildatum doorloopt.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college met artikel 3 van de beleidsregels de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag categoriaal beperkt en ten onrechte geen ruimte laat voor toekenning op andere gronden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3023, stellen zij zich op het standpunt dat het college hiermee de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan appellanten hebben betoogd wordt met het beleid van het college de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag niet beperkt tot de in artikel 3 van de beleidsregels genoemde categorieën. In artikel 3 van de beleidsregels is alleen vermeld dat personen die in een viertal categorieën vallen in beginsel geen zicht op inkomensverbetering hebben. Dat sluit niet uit dat ook andere personen op grond van een op de persoon van de aanvrager toegespitst onderzoek naar het uitzicht op inkomensverbetering recht op een individuele inkomenstoeslag kunnen hebben. Deze individuele beoordeling heeft het college in dit geval ook gemaakt. In zoverre gaat het college met artikel 3 van de beleidsregels de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk is gemotiveerd en dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hiervan is geen sprake aangezien appellante de volledige verzorging voor haar drie minderjarige kinderen heeft omdat appellant daarin geen rol kan spelen vanwege zijn psychiatrische problematiek. Ook heeft het college geen rekening gehouden met het feit dat de studie voor lerares Frans van appellante op 29 december 2016 nog een jaar duurt.
Deze beroepsgronden slagen evenmin. Beide appellanten moeten aan de voorwaarden voor toekenning van een individuele inkomenstoeslag voldoen en de aanvrager van een individuele inkomenstoeslag moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Het college heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de onafhankelijke commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard van 11 oktober 2016, inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante niet voldoet aan het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Hierbij is van belang dat de kinderen van appellanten overdag naar school gaan dan wel naar de kinderopvang en dat appellante in ieder geval tijdens de schooluren kan werken. Dat appellant geen rol kan spelen in de verzorging van zijn drie kinderen in verband met zijn psychiatrische problematiek hebben appellanten daarnaast niet met objectieve gegevens onderbouwd. De enkele omstandigheid dat appellant een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt is daarvoor onvoldoende, nu dit onvoldoende zegt over de feitelijke (on)mogelijkheden om de kinderen te verzorgen. Ook het gegeven dat de studie voor lerares Frans nog een jaar duurt brengt niet met zich dat er geen uitzicht op inkomensverbetering is. Met het volgen van deze opleiding mag immers worden verwacht dat er een verbetering van de arbeidsmarktpositie van appellante zal optreden. Het volgen van de opleiding laat verder onverlet dat appellante naast haar studie, die één dag per week in beslag neemt, kan gaan werken. Dat appellante kennelijk niet eerder aan de slag wil gaan dan op het moment dat haar studie is afgelopen, is een keuze die voor rekening van appellante komt.
Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat een deugdelijke motivering voor de afwijzing van de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag in 2016 ontbreekt omdat het college appellanten in de jaren 2013 tot en met 2015 en in de jaren 2017 tot en met 2019 wel een langdurigheidstoeslag onderscheidenlijk individuele inkomenstoeslag heeft toegekend. In die jaren gold ook het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ en ook de beleidsregels zijn op dat punt niet gewijzigd.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De individuele inkomenstoeslag moet elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Dit gold ook voor de langdurigheidstoeslag. De enkele omstandigheid dat met betrekking tot een eerder jaar een toeslag is toegekend, brengt niet met zich dat een aanvraag ten aanzien van een volgend jaar moet worden ingewilligd. Het college moet bij elke nieuwe aanvraag beoordelen of recht bestaat op een toeslag. Het college heeft desgevraagd toegelicht dat bij de toekenningen van de toeslag in de jaren 2013 tot en met 2015 niet de persoonlijke omstandigheden van appellante zijn meegewogen, zoals die bekend zijn geworden bij het bestreden besluit over de aanvraag in 2016. De individuele inkomenstoeslagen in de jaren 2017 tot en met 2019 zijn volgens het college toegekend omdat appellanten op het aanvraagformulier hebben vermeld dat zij niet in staat zijn om tot inkomensverbetering te komen. Bij telefonische navraag hebben appellanten toen niet gemeld dat appellante de opleiding voor docent Frans volgde. De voorstelling van de feiten op basis waarvan het college vanaf 2017 de individuele toeslag heeft toegekend was dan ook niet compleet. Op grond van deze toekenningen kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag in 2016 een deugdelijke motivering ontbeert.
Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) R.I.S. van Haaren