Centrale Raad van Beroep, 16-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1523, 18/6276 AOW-W
Centrale Raad van Beroep, 16-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1523, 18/6276 AOW-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 juli 2020
- Datum publicatie
- 21 juli 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1523
- Zaaknummer
- 18/6276 AOW-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking.
Uitspraak
18/6276 AOW-W, 19/616 AOW-W
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (Kaapverdië) (verzoeker)
PROCESVERLOOP
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2018, 17/5706, in het geding tussen verzoeker en de Svb.
Bij brief van 5 maart 2020 is verzoeker uitgenodigd voor de behandeling van zijn zaak ter zitting van 9 april 2020. Daarbij is hem meegedeeld dat mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, mr. A. van Gijzen en mr. F.J.L. Pennings de behandelend rechters zijn.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft verzoeker mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum (behandelend rechter) gewraakt.
De behandelend rechter heeft bij brief van 12 maart 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker heeft nadere stukken ingezonden.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 2 juli 2020. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Kreukniet. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat de behandelend rechter van 1983 tot 2002 bij de Svb heeft gewerkt. Zij heeft zich in die periode nooit gedistantieerd van kwalijke gedragingen van de Svb, onder meer op het terrein van mensenrechten. Hij heeft erop gewezen dat de behandelend rechter recent, gedurende een korte periode, een betaalde nevenbetrekking heeft vervuld voor de Svb, namelijk het verzorgen van een cursus. Daaruit blijkt volgens verzoeker dat de band tussen de Svb en de behandelend rechter nooit definitief verbroken is geweest. Ook is volgens verzoeker het gegeven dat de behandelend rechter zeer veel zaken behandelt waarin de Svb partij is, in strijd met de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak (Leidraad). Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn gronden verwezen naar de aanbevelingen 3, 4 en 8 van de Leidraad.
Wat verzoeker heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief rechtvaardigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het dienstverband dat de behandelend rechter met de Svb heeft gehad is meer dan achttien jaar geleden beëindigd. Sinds 1 april 2002 heeft zij uitsluitend hoofdbetrekkingen in de rechtspraak vervuld. Uit wat verzoeker op dit punt heeft aangevoerd, volgt geen aanwijzing dat van vooringenomenheid sprake is.
Het feit dat de behandelend rechter veel zaken behandelt waarin de Svb het betrokken bestuursorgaan is, levert evenmin een aanwijzing op dat van vooringenomenheid sprake is. Dit is inherent aan het gegeven dat de internationale kamer, waarvan zij deel uitmaakt, belast is met de behandeling van de meeste volksverzekeringszaken, waarin uitsluitend de Svb het bevoegde bestuursorgaan is.
De behandelend rechter is op drie cursusdagen in 2018 als docent coördinatierecht opgetreden bij een door de Svb en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen georganiseerde cursus Europees sociaal zekerheidsrecht. Dit betrof een eenmalige constructie: de bedoelde betaalde nevenbetrekking is volgens het op www.rechtspraak.nl gepubliceerde overzicht van nevenbetrekkingen aangevangen op 1 september 2018 en geëindigd op 30 november 2018. Dit enkele gegeven levert geen aanwijzing op dat de behandelend rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. Verzoeker heeft geen andere concrete omstandigheden genoemd die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
6. Wat hiervoor is overwogen betekent dat het verzoek moet worden afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door B.J. van de Griend als voorzitter en T. Dompeling en
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L. Abdoellakhan