Centrale Raad van Beroep, 28-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1638, 19/3272 PW
Centrale Raad van Beroep, 28-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1638, 19/3272 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 juli 2020
- Datum publicatie
- 3 augustus 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1638
- Zaaknummer
- 19/3272 PW
Inhoudsindicatie
Optreden als wettelijk vertegenwoordiger in een geding is geen wettelijke taak van een bewindvoerder. In zoverre is bewindvoerder geen derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Geen proceskostenvergoeding voor beroep.
Uitspraak
19 3272 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2019, 19/771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 juli 2020
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft haar bewindvoerder, [naam] (B), een verweerschrift, nadere stukken en desgevraagd een zienswijze ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het college heeft betrokkene bij besluit van 15 februari 2018 op grond van artikel 35 van de Participatiewet bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van bewindvoering in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. De kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beschikking van 16 februari 2018 [BV] ( [BV] ) tot tijdelijk bewindvoerder benoemd.
Bij besluit van 20 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2019, heeft het college het recht op bijzondere bijstand ingetrokken met ingang van 16 februari 2018 en gemaakte kosten van bijstand van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van € 426,16. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat B met ingang van 16 februari 2018 de bewindvoerder van betrokkene was, terwijl de kosten van bewindvoering tot en met 16 mei 2018 aan [BV] betaalbaar zijn gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 20 augustus 2018 herroepen, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.042,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Het college heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het college komt uitsluitend in hoger beroep van de kostenveroordeling. Het college voert daartoe aan dat B het hoger beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen in zijn hoedanigheid van bewindvoerder. B kan niet worden gelijkgesteld met een derde die beroepsmatig bijstand verleent, omdat het voeren van procedures behoort tot de taak van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder. B voldoet ook niet aan de criteria voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gaat er in deze zaak om of B een dergelijke derde is.
Betrokkene stond ten tijde van het indienen van het beroepschrift onder bewind en B was haar bewindvoerder. Ingevolge artikel 1:438, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek komt tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder. Op grond van artikel 8:21, eerste lid, van de Awb worden natuurlijke personen die onbekwaam zijn om in rechte te staan, in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. Hieruit volgt dat het optreden als wettelijk vertegenwoordiger in een geding een taak is van een bewindvoerder die rechtstreeks voortvloeit uit de wet. B is in zoverre geen derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank het college heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat ook geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij het college heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene;
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) I.A. Siskina