Home

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1654, 18/1986 AOW

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1654, 18/1986 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juli 2020
Datum publicatie
30 juli 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1654
Zaaknummer
18/1986 AOW

Inhoudsindicatie

1) Alsnog postuum ouderdomspensioen toegekend aan overleden echtgenoot van 46% van het maximale pensioen en een toeslag van 6% van de maximale toeslag. Ten onrechte geen huwelijkse tijdvakken in de toeslag gehonoreerd. De huwelijkse tijdvakken op grond van artikel 21 van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34, hierna: NMV (oud)) en het op 1 november 2004 in werking getreden wijzigingsverdrag van 30 september 1996 (Trb. 1996, 298, Trb. 2004, 274) vallen alleen toe aan de eerste echtgenote. Andere vrouwen, zoals appellante die tweede echtgenote is, kunnen slechts aanspraak maken op huwelijkse tijdvakken voor zover die niet samenvallen met de huwelijkse tijdvakken van de eerste echtgenote. Voor de overleden echtgenoot zijn echter nog in het geheel geen huwelijkse tijdvakken gehonoreerd. Verder strookt het meenemen van de huwelijkse tijdvakken van appellante in de toeslag van haar overleden echtgenoot volledig met wat de verdragsluitende partijen onder artikel 21 NMV (oud) hebben beoogd. De Raad voorziet zelf door de toeslag vast te stellen op 24%.

2) Appellante heeft op grond van het bepaalde in het NMV geen zelfstandige aanspraak op een Nederlands ouderdomspensioen. Appellante was niet de eerste echtgenote van haar overleden echtgenoot. Zij heeft zich niet vrijwillig verzekerd en behoorde ook niet tot de kring van personen die zich vrijwillig had kunnen verzekeren.

Uitspraak

18/1986 AOW en 18/4145 AOW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2018, 18/1759 (aangevallen uitspraak 1) en tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2018, 17/6410 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 29 juli 2020

PROCESVERLOOP

In zaak 18/4145 AOW treedt appellante op als erfgename van wijlen [naam overleden echtgenoot] ( [naam overleden echtgenoot] ).

Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

De Svb heeft verweerschriften ingediend.

De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad van 25 juni 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft door middel van beeldbellen deelgenomen aan het onderzoek ter zitting en zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.

Wijlen de echtgenoot van appellante, [naam overleden echtgenoot] , woonde en werkte vanaf 1968 in Nederland. In september 1971 is hij gehuwd met [naam eerste echtgenote] . Op 30 augustus 1981 is [naam overleden echtgenoot] een tweede huwelijk aangegaan met appellante. In juli 1997 is [naam overleden echtgenoot] teruggekeerd naar Marokko. Vanaf dat moment was hij niet langer verzekerd krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW). [naam eerste echtgenote] is op [sterfdatum eerste echtgenote] 2011 overleden. Op [geboortedag] 2012 bereikte [naam overleden echtgenoot] de pensioengerechtigde leeftijd (AOW-leeftijd). Op [sterfdatum echtgenoot] 2013 is [naam overleden echtgenoot] overleden. Op zijn aanvraag om een ouderdomspensioen was toen nog niet besloten.

1.2.

Bij besluit van 1 december 2015 heeft de Svb de aanvraag van [naam overleden echtgenoot] afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 2 februari 2018 (bestreden besluit 1) is aan [naam overleden echtgenoot] alsnog postuum een ouderdomspensioen toegekend van 46% van het maximale pensioen. Tevens is een toeslag toegekend van 6% van de maximale toeslag. De toeslag is uitsluitend gebaseerd op de leeftijdsverschiljaren tussen [naam overleden echtgenoot] en appellante. Er zijn geen zogenaamde huwelijkse tijdvakken in aanmerking genomen. Daarbij is overwogen dat de huwelijkse tijdvakken op grond van artikel 21 van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34, hierna: NMV (oud)) en het op 1 november 2004 in werking getreden wijzigingsverdrag van 30 september 1996 (Trb. 1996, 298, Trb. 2004, 274) alleen toevallen aan de eerste echtgenote, in dit geval [naam eerste echtgenote] . Andere vrouwen kunnen slechts aanspraak maken op huwelijkse tijdvakken voor zover die niet samenvallen met de huwelijkse tijdvakken van de eerste echtgenote.

1.3.

Op 1 september 2014 heeft appellante de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Appellante heeft voor zichzelf een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingediend. Bij besluit van 1 december 2015 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen. Daarbij is overwogen dat appellante zelf nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt en daardoor geen pensioen heeft opgebouwd. De verzekering van [naam overleden echtgenoot] leidt volgens de Svb voor appellante niet tot een recht op ouderdomspensioen omdat appellante zijn tweede echtgenote was. Bij beslissing op bezwaar van 22 september 2017 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 december 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellante op 1 november 2004, de datum waarop een hierna te bespreken wijziging van het NMV in werking is getreden, nog niet de eerste echtgenote van [naam overleden echtgenoot] was. Met de wijziging van het NMV per die datum is volgens de Svb niet beoogd aanspraken op huwelijkse tijdvakken te laten ontstaan voor echtgenoten die voordien niet als eerste echtgenoot waren aan te merken.

2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, bij de aangevallen uitspraken de beroepen ongegrond verklaard onder verwijzing naar Beleidsregel LJN SB2183 van de Svb en de uitspraak van de Raad van 8 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:7. Volgens Beleidsregel LJN SB2183 worden huwelijkse tijdvakken alleen toegerekend aan de vrouw die op de datum van inwerkingtreding van het gewijzigde NMV, 1 november 2004, bevoegd is zich vrijwillig te verzekeren. Dat is in het geval van polygamie de eerste echtgenote. Andere vrouwen, bijvoorbeeld tweede echtgenotes, kunnen alleen aanspraak maken op huwelijkse tijdvakken waarop de eerste echtgenote geen aanspraak kan maken. De rechtbank heeft overwogen dat in het geval van appellante weliswaar geen sprake is van concurrerende aanspraken op pensioen of toeslag, maar wel van concurrerende aanspraken in de zin van het toerekenen van huwelijkse tijdvakken aan meer dan één persoon. Daarom kunnen voor appellante huwelijkse tijdvakken die samenvallen met huwelijkse tijdvakken die zijn vervuld door de eerste echtgenote, noch in de toeslag van [naam overleden echtgenoot] , noch in een eigen ouderdomspensioen voor appellante in aanmerking worden genomen. Verder is volgens de rechtbank bestreden besluit 1 niet in strijd met artikel 39 van het NMV. Van een verloren gegane aanspraak als gevolg van de verdragswijziging is volgens de rechtbank geen sprake.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat voor de toepassing van artikel 21 van het NMV bepalend is het moment waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, en niet 1 november 2004. Voor [naam eerste echtgenote] is nooit aanspraak gemaakt op pensioen of toeslag. Voor de aanspraak van [naam overleden echtgenoot] op toeslag en voor appellantes eigen aanspraak op ouderdomspensioen moet appellante worden aangemerkt als de eerste echtgenote van [naam overleden echtgenoot] . De uitspraak van de Raad van 8 januari 2014 betrof een situatie waarin de tweede echtgenote ouderdomspensioen aanvroeg na het overlijden van de eerste echtgenote, voor wie de huwelijkse tijdvakken al waren gehonoreerd, eerst in de toeslag van de man en later in een eigen eigendomspensioen van de eerste echtgenote. In de zaak van appellante zijn echter in het geheel geen huwelijkse tijdvakken gehonoreerd.

3.2.

De Svb heeft aangevoerd dat de Raad het beleid van de Svb niet onjuist of onredelijk heeft geacht. Dat de huwelijkse tijdvakken voor [naam eerste echtgenote] als gevolg van haar overlijden niet te gelde zijn gemaakt, wil niet zeggen dat appellante rechthebbende wordt wat betreft deze tijdvakken.

4. De Raad oordeelt als volgt.

Verdragsrechtelijke en nationaalrechtelijke context

4.1.1.

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont of werkt en de aanvangsleeftijd maar nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt, is verplicht verzekerd voor de AOW en heeft bij het bereiken van de AOW-leeftijd recht op een individueel ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van de AOW.

4.1.2.

Ongehuwde pensioengerechtigden kunnen op grond van de AOW vanouds in aanmerking komen voor een individueel ouderdomspensioen van ten hoogste 70% van het nettominimumloon. Voor gehuwden was de AOW, zoals die in 1957 in werking trad, gebaseerd op het kostwinnersprincipe. Echtgenoten van de kostwinners waren, indien zij in Nederland woonden, in de regel van rechtswege verzekerd voor de AOW, maar betaalden – als ze geen premieplichtige arbeid verrichtten of andere inkomsten hadden – geen premies. Zolang een huwelijk duurde kwamen de rechten van beide echtgenoten tot uitbetaling via een pensioentoekenning aan de kostwinner. De kostwinner was in de regel een man, zodat het kostwinnersprincipe leidde tot indirect onderscheid naar geslacht. In de loop van de tijd won de gedachte veld dat dit onderscheid niet (meer) gerechtvaardigd was. Daarom, en om te voldoen aan Richtlijn nr. 79/7/EEG, is bij Wet van 6 december 1984 (Stb. 622) per

1 april 1985 in de nationale regeling een stelsel ingevoerd dat voorziet in een individueel ouderdomspensioen voor iedere gehuwde 65-plusser van ten hoogste 50% van het nettominimumloon.

4.1.3.

Ook volgens de oude nationale regeling waren echtgenotes van buitenlandse werknemers niet verplicht (mee)verzekerd voor de AOW zolang zij niet zelf in Nederland woonden of werkten. Om een onvolledige pensioenopbouw te voorkomen waar niet werkende echtgenotes in hun woonland geen toereikend pensioen opbouwden, is in de eerste Europese coördinatieverordeningen en in diverse bilaterale verdragen die vanaf eind jaren zestig van de vorige eeuw zijn gesloten, bepaald dat de in het buitenland wonende echtgenotes van buitenlandse werknemers in Nederland (premievrij) zogenoemde ‘huwelijkse tijdvakken’ opbouwen: bij de berekening van het ouderdomspensioen van de man moest de in het buitenland wonende echtgenote geacht worden voor de AOW meeverzekerd te zijn geweest over de periode dat haar echtgenoot tijdens het huwelijk in Nederland werkzaam was.

Zo luidde artikel 21, eerste lid, van het NMV (oud):

“1. Bij de berekening van het krachtens de Nederlandse wettelijke regelingen aan een verzekerde man verschuldigde ouderdomspensioen, worden de tijdvakken van het woonachtig zijn in Marokko welke vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd door diens echtgenote gedurende hun huwelijk zijn vervuld, als tijdvakken van verzekering beschouwd, voor zover zij samenvallen met door de verzekerde man volgens de Nederlandse wettelijke regelingen vervulde tijdvakken van verzekering.”

Verder luidde artikel 24 van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het NMV (oud), blijkens Trb. 1973, 130, als volgt:

“1. Voor de toepassing van de artikelen 20 en 21 van het Verdrag wordt het aan een gehuwde man toekomende Nederlandse ouderdomspensioen op de volgende wijze berekend:

a. voor elk kalenderjaar waarover een gehuwde man verzekerd is geweest krachtens de Nederlandse Algemene Ouderdomswet, heeft hij recht op een bedrag gelijk aan één procent van het in de Nederlandse wettelijke regeling voorziene volle gehuwdenpensioen, verhoogd met eenzelfde bedrag voor elk kalenderjaar waarover zijn eerste echtgenote met wie hij gehuwd is op het tijdstip waarop hij de 65-jarige leeftijd bereikt, verzekerd is geweest krachtens de Nederlandse wettelijke regeling of op grond van artikel 21 van het Verdrag geacht wordt verzekerd te zijn geweest;

b. indien de eerste echtgenote van een gehuwde man vóór hun huwelijk niet verzekerd is geweest krachtens de Nederlandse wettelijke regeling, heeft hij recht op een bedrag, gelijk aan twee procent van het in de Nederlandse wettelijke regeling voorziene volle ongehuwdenpensioen, voor elk kalenderjaar waarover hij als ongehuwde krachtens deze wettelijke regeling verzekerd is geweest.

2. De omrekening van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren geschiedt overeenkomstig de Nederlandse wettelijke regeling.

3. Het overlijden van de eerste echtgenote brengt geen wijziging in het bedrag van het aan een gehuwde man toegekende ouderdomspensioen, zolang deze gehuwd blijft.

4. Indien het bedrag van het ouderdomspensioen, berekend op grond van de Nederlandse Algemene Ouderdomswet zonder dat daarbij het Verdrag wordt toegepast, hoger is dan het volgens de vorige leden van dit artikel berekende bedrag, wordt het eerste bedrag aangehouden.”

4.1.4.

Na de wijziging van de AOW per 1 april 1985, waarbij voor echtgenoten een individueel recht op ouderdomspensioen werd geïntroduceerd, kon de Svb niet langer zonder meer toepassing geven aan het NMV (oud) en het bijbehorend Administratief Akkoord. Uitgangspunt voor de Svb was dat hij een zodanige toepassing aan de AOW diende te geven dat de verdragsvoordelen die voortvloeien uit het NMV (oud) zo volledig mogelijk werden geëffectueerd. De Svb is er vanaf 1 april 1985 beleidsmatig toe overgegaan de huwelijkse tijdvakken te honoreren in de vorm van een individueel ouderdomspensioen voor Marokkaanse vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit ouderdomspensioen voor Marokkaanse vrouwen bleef daarbij wel afhankelijk van hun huwelijk met de man aan wiens verzekeringspositie tijdvakken worden ontleend en eindigde in ieder geval bij het overlijden van die man. Volgens vaste rechtspraak – de Raad wijst hier op zijn uitspraak van 2 december 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU7656 – kan de omschreven beleidsmatige toepassing van het NMV (oud) de aan te leggen rechterlijke toetsing doorstaan.

4.1.5.

Per 1 november 2004 is het wijzigingsverdrag van 30 september 1996 in werking getreden. Daarbij is de in het NMV (oud) neergelegde regeling inzake huwelijkse tijdvakken vervangen door een regeling die het voor in Marokko wonende echtgenoten mogelijk maakt om een onafhankelijk recht op een individueel ouderdomspensioen te verkrijgen. Artikel 21 van het gewijzigde NMV luidt:

“1. De in artikel 13, eerste lid, van de AOW (Algemene Ouderdomswet) bedoelde korting is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgenote of weduwe na het bereiken van de 15-jarige leeftijd en voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd was krachtens de voornoemde wettelijke regeling terwijl zij, gedurende haar huwelijk, op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde, voor zover deze tijdvakken overeenkomen met de door haar echtgenoot krachtens deze wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 45, eerste lid, van de AOW (…), is de op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko wonende echtgenoot van een werknemer die onderworpen is aan het stelsel van verplichte verzekering uitsluitend bevoegd zich krachtens deze wettelijke regelingen vrijwillig te verzekeren over tijdvakken gelegen na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, gedurende welke de werknemer krachtens deze wettelijke regelingen verplicht verzekerd is. Deze bevoegdheid eindigt op de dag waarop het tijdvak van verplichte verzekering van de werknemer eindigt. (…).”

Verder is per 1 november 2004 een Slotprotocol aan het NMV toegevoegd. Artikel 3 van dit Slotprotocol, voor zover in dit geding van belang, luidt:

“3. Toepassing van de Nederlandse wettelijke regelingen inzake de ouderdomsverzekering.

a. De in artikel 21, derde lid, van het Verdrag bedoelde bevoegdheid zich vrijwillig te verzekeren is voorbehouden aan de eerste echtgenoot van de verzekerde: (…)

b. Het eerste en het tweede lid van artikel 21 van het Verdrag zijn slechts van toepassing op de echtgenoot die zich vrijwillig heeft verzekerd krachtens het derde lid van artikel 21 van het Verdrag.”

Per 1 november 2004 is artikel 24 van het Administratief Akkoord vervallen.

Ten slotte is van belang artikel 39 van het NMV. Deze bepaling luidt als volgt:

1. Bij opzegging van dit Verdrag wordt elk recht dat met toepassing van dit Verdrag is verkregen, gehandhaafd.

2. Aanspraken op grond van tijdvakken, vervuld vóór de datum, waarop de opzegging van kracht is geworden, worden niet door de opzegging teniet gedaan; het behoud ervan zal voor het tijdvak na de opzegging in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld of bij gebreke daarvan door de eigen wettelijke regelingen van het betrokken orgaan.

Aangevallen uitspraak 1: Honoreren huwelijkse tijdvakken in de toeslag?

4.2.1.

De Raad moet in de eerste plaats de vraag beantwoorden of de rechtbank bij aangevallen uitspraak 1 terecht heeft geoordeeld dat in de toeslag van [naam overleden echtgenoot] op goede gronden geen huwelijkse tijdvakken zijn meegenomen.

4.2.2.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van het NMV (nieuw), in combinatie met artikel 3 van het Slotprotocol, worden in de toeslag van een gehuwde man slechts huwelijkse tijdvakken gehonoreerd van de echtgenote die zich vanaf 1 november 2004 vrijwillig heeft verzekerd. Alleen de eerste echtgenote is bevoegd zich vrijwillig te verzekeren. Op 1 november 2004 was appellante niet de eerste echtgenote van [naam overleden echtgenoot] . Zij heeft zich niet vrijwillig verzekerd en behoorde ook niet tot de kring van personen die zich vrijwillig had kunnen verzekeren. Artikel 21 van het NMV (nieuw) biedt dus geen grondslag om in de toeslag bij het ouderdomspensioen van [naam overleden echtgenoot] huwelijkse tijdvakken voor appellante te honoreren.

4.2.3.

Vervolgens rijst de vraag hoe het buiten aanmerking laten van huwelijkse tijdvakken voor appellante in de toeslag van [naam overleden echtgenoot] zich verhoudt tot artikel 39 van het NMV. In zijn uitspraak van 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3965, heeft de Raad geoordeeld dat een verdragswijziging, als in die zaak aan de orde, gelijkgesteld moet worden met de opzegging van het verdrag, en dat de aanspraken die werknemers ontlenen aan het NMV (oud) en aan de beleidsmatige toepassing van het NMV (oud) door de Svb, vallen onder het bereik van de beschermende werking van artikel 39, eerste lid, van het NMV. Dat huwelijkse tijdvakken in de zin van artikel 21 NMV (oud) niet het karakter hebben van echte verzekeringstijdvakken die worden opgebouwd in de tijd en alleen kunnen worden verzilverd indien ook op het moment van de beslissing op een pensioenaanvraag aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, doet er niet aan af dat deze huwelijkse tijdvakken wél het karakter hebben van aanspraken in de zin van artikel 39 NMV (oud) en derhalve ook na 1 november 2004 moeten worden gehonoreerd indien en zolang betrokkenen aan bedoelde voorwaarden voldoen.

4.2.4.

Op grond van artikel 24 van het Administratief Akkoord (oud) werd het gehuwdenpensioen van de man (later: de toeslag) verhoogd voor elk kalenderjaar waarover zijn eerste echtgenote met wie hij gehuwd was op het tijdstip waarop hij de 65-jarige leeftijd bereikte, (…) op grond van artikel 21 van het Verdrag geacht werd verzekerd te zijn geweest. In dit geval is appellante door het overlijden van [naam eerste echtgenote] vóór de 65e verjaardag van [naam overleden echtgenoot] de positie van eerste echtgenote van [naam overleden echtgenoot] gaan innemen. [naam overleden echtgenoot] zou daarom onder artikel 21 NMV (oud) recht hebben gehad op een ouderdomspensioen (later: toeslag) waarin de huwelijkse tijdvakken van appellante waren gehonoreerd. Naar het oordeel van de Raad verzet artikel 39 van het NMV zich ertegen dat deze tijdvakken onder artikel 21 NMV (nieuw) niet in de toeslag van [naam overleden echtgenoot] tot uitdrukking komen. Daaraan doet niet af dat de Raad in zijn eerder genoemde uitspraak van 8 januari 2014 heeft onderschreven dat het primair aan de regeringen van Nederland en Marokko is om vast te stellen op welke wijze de huwelijkse tijdvakken uit het NMV (oud) worden vastgelegd in nieuwe rechten. Appellante heeft er terecht op gewezen dat die uitspraak een situatie betrof waarin de tweede echtgenote ouderdomspensioen aanvroeg na het overlijden van de eerste echtgenote, voor wie de huwelijkse tijdvakken al waren gehonoreerd, eerst in de toeslag van de man en later in een eigen ouderdomspensioen. Voor [naam overleden echtgenoot] zijn echter nog in het geheel geen huwelijkse tijdvakken gehonoreerd. Verder strookt het meenemen van de huwelijkse tijdvakken van appellante in de toeslag van [naam overleden echtgenoot] volledig met wat de verdragsluitende partijen onder artikel 21 NMV (oud) hebben beoogd.

Aangevallen uitspraak 2: Zelfstandig recht op ouderdomspensioen?

4.3.1.

Vervolgens is de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen.

4.3.2.

Vastgesteld wordt dat appellante op grond van het bepaalde in het NMV geen zelfstandige aanspraak heeft op een Nederlands ouderdomspensioen. Sinds 1 november 2004 voorziet het NMV alleen in toekenning van een zelfstandig ouderdomspensioen, gebaseerd op huwelijkse tijdvakken vervuld voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, onder de aanvullende voorwaarde dat de echtgenote zich vanaf 1 november 2004 vrijwillig heeft verzekerd. In artikel 3 van het Slotprotocol is bepaald dat de bevoegdheid om zich vrijwillig te verzekeren is voorbehouden aan de eerste echtgenote van de verzekerde. Appellante was op 1 november 2004 niet de eerste echtgenote van [naam overleden echtgenoot] . Zij heeft zich niet vrijwillig verzekerd en behoorde ook niet tot de kring van personen die zich vrijwillig had kunnen verzekeren.

4.3.3.

Evenmin is de weigering van een ouderdomspensioen aan appellante in strijd met artikel 39 van het NMV. Er is geen sprake van een aanspraak van appellante op een zelfstandig ouderdomspensioen op grond van tijdvakken, vervuld vóór 1 november 2004, die door de wijziging van het NMV per 1 november 2004 teniet is gedaan. Vóór 1 november 2004 was in het NMV überhaupt niet voorzien in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor gehuwde vrouwen of weduwen. Op grond van artikel 21 van het NMV (oud) werden uitsluitend in het ouderdomspensioen van de gehuwde man huwelijkse tijdvakken in aanmerking genomen die waren vervuld door zijn eerste echtgenote met wie hij gehuwd was op het tijdstip waarop hij de 65-jarige leeftijd bereikte. Het NMV (oud) bevatte geen bepaling op grond waarvan die huwelijkse tijdvakken ook na het overlijden van de man nog konden worden gehonoreerd. De Svb heeft dan ook bij de beleidsmatige toekenning van ouderdomspensioenen aan gehuwde vrouwen vanaf 1995 alleen van het leven van de man afhankelijke zelfstandige pensioenen toegekend. Appellante was weliswaar op de dag waarop [naam overleden echtgenoot] de AOW-leeftijd bereikte zijn eerste echtgenote, maar op het moment waarop zij zelf de AOW-leeftijd bereikte was [naam overleden echtgenoot] overleden. Onder de werking van artikel 21 van het NMV (oud) zou het nooit tot toekenning van een zelfstandig ouderdomspensioen aan appellante zijn gekomen.

Conclusie

4.4.1.

De conclusie is dat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Aangevallen uitspraak 1 zal worden vernietigd. Bestreden besluit 1 zal worden vernietigd voor zover daarbij de toeslag is vastgesteld op 6% van de maximale toeslag. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de toeslag vast te stellen op 24%. Daarbij is ervan uitgegaan dat een korting moet worden toegepast voor de tijdvakken [geboortedag] 1964 (de 15e verjaardag van appellante) tot 30 augustus 1981 (de huwelijksdatum), 2 december 1981 tot en met 4 november 1987 en 11 juli 1997 tot en met 30 juni 2012 (tijdvakken waarin [naam overleden echtgenoot] voor zijn 65e verjaardag niet verzekerd was). Samen is dat ruim 38 jaar. Voor elk jaar wordt een korting van 2% op de toeslag toegepast.

4.4.2.

De rechtbank heeft terecht het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Aangevallen uitspraak 2 zal dan ook worden bevestigd.

5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante voor zover die betrekking hebben op bestreden besluit 1. Deze worden begroot op € 2.100,- in beroep en in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt aangevallen uitspraak 1;

- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;

- vernietigt bestreden besluit 1 voor zover daarbij de toeslag op het ouderdomspensioen van [naam overleden echtgenoot] is vastgesteld op 6% van de maximale toeslag;

- stelt deze toeslag vast op 24% van de maximale toeslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit 1;

- bevestigt aangevallen uitspraak 2;

- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.100,-

- bepaalt dat de Svb het in zaak 18/4145 in beroep betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) B.V.K. de Louw