Centrale Raad van Beroep, 10-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2138, 18/3888 WIA
Centrale Raad van Beroep, 10-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2138, 18/3888 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 september 2020
- Datum publicatie
- 11 september 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:2138
- Zaaknummer
- 18/3888 WIA
Inhoudsindicatie
Mate van arbeidsongeschiktheid voor de WIA terecht vastgesteld op 56,77%. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de rechtbank onvoldoende op haar gronden is ingegaan. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank op alle gronden die in beroep zijn aangevoerd ingegaan. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In hoger beroep zijn geen nadere medische gegevens ingediend.
Uitspraak
18 3888 WIA
Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 mei 2018, 17/3185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 30 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk. Het Uwv is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als woonbegeleidster voor 28 uur per week. Op 10 februari 2015 heeft zij zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 5 december 2016 het spreekuur van een arts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het Uwv appellante met ingang van 7 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 56,52%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 juni 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 8 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 juni 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen en de maatmanomvang aangepast, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 februari 2017 is vastgesteld op 56,77%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht of dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom appellante niet verdergaand beperkt moet worden geacht. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellante passend geacht moeten worden.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd op de gronden van het beroep is ingegaan en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Appellante meent dat een deskundige benoemd moet worden, omdat twijfel bestaat over de omvang van de urenbeperking. Appellante heeft onvoldoende financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functie van productiemedewerker industrie niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 februari 2017 heeft vastgesteld op 56,77%.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de rechtbank onvoldoende op haar gronden is ingegaan. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank op alle gronden die in beroep zijn aangevoerd ingegaan. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In hoger beroep zijn geen nadere medische gegevens ingediend. Daarbij wordt benadrukt dat in de FML van 5 december 2016 reeds forse psychische en lichamelijke beperkingen zijn aangenomen, waaronder een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, is ook in hoger beroep geen aanleiding een deskundige te benoemen.
Ter zitting heeft appellante – onder verwijzing naar de gronden in beroep – herhaald dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Appellante twijfelt aan de geschiktheid van deze functie, omdat in de FML voor haar een beperking is aangenomen op het item 1.19.10, met de toelichting: ‘bij complex werk: concentratie en informatie opnemen bemoeilijkt in drukke omgeving’. In de functie van productiemedewerker industrie moeten per dag 60 tot 70 printplaten worden verwerkt met een hoge complexiteit, waarbij sprake is van het handmatig samenstellen van (half) producten met behulp van handgereedschappen en/of pneumatisch of elektrisch handgereedschap en waarbij wordt gewerkt in een hal met meerdere collega’s. Er is daarom volgens appellante sprake van een drukke en rumoerige werkomgeving. Appellante heeft de Raad verzocht een schouw van de situatie ter plaatse te houden, opdat kan worden vastgesteld in hoeverre sprake is van een drukke omgeving.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 januari 2018 vermeld dat met een drukke omgeving een rumoerige omgeving wordt bedoeld en dat de FML van 5 december 2016 in samenhang moet worden bezien met de medische/ verzekeringsgeneeskundige rapportage, waarin de mogelijkheden en beperkingen gemotiveerd worden weergegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 juni 2017 opgemerkt dat in de functie productiemedewerker industrie wordt gewerkt aan een eigen werktafel binnen een groep van 3 à 6 collega’s, zodat geen sprake is van een drukke werkomgeving. In het aanvullende rapport van 1 februari 2018 is verder toegelicht, nadat navraag is gedaan bij de arbeidsdeskundig analist, dat de werkplek bij deze functie zowel qua hectiek als qua geluidsniveau is te vergelijken met een kantoortuin, dat in groepen wordt gewerkt, dat de medewerkers naast dan wel tegenover elkaar met ongeveer 1,5 à 2 meter afstand zitten en in een straal van 5 meter dus 5 tot 7 collega’s zitten, dat sprake is van een situatie die te vergelijken is met een kantooromgeving met het daarbij behorende geroezemoes en dat van een drukke en hectische omgeving dan ook geen sprake is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante onder de gegeven omstandigheden in staat moet worden geacht de voor de functie benodigde concentratie en inprenting op te brengen. Daarbij heeft hij nog opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadrukkelijk heeft overwogen dat de aandachtsfuncties, te weten vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren, niet als beperkt dienen te worden aangenomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben de geschiktheid van de functie van productiemedewerker industrie deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd. In wat appellante hiertegen ter zitting van de Raad heeft ingebracht, is onvoldoende grond gelegen voor twijfel aan de juistheid van deze motivering. Het feit dat wordt gewerkt in een productiehal, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meegenomen in zijn beoordeling. De stelling dat sprake is van een drukke omgeving, omdat elkaars werk gecontroleerd moet worden en er wordt gewerkt met pneumatisch of elektrisch handgereedschap, die waarschijnlijk veel lawaai veroorzaken, is niet onderbouwd. Er is daarom geen aanleiding om de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen en er bestaat evenmin aanleiding voor het houden van een onderzoek ter plaatse.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 5 december 2016 wordt voor het overige ook geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in het Resultaat Functiebeoordeling van 3 maart 2017 en de rapporten van 23 juni 2017 en 1 februari 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.