Centrale Raad van Beroep, 30-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2326, 19/791 Wlz
Centrale Raad van Beroep, 30-09-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2326, 19/791 Wlz
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 september 2020
- Datum publicatie
- 2 oktober 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:2326
- Zaaknummer
- 19/791 Wlz
Inhoudsindicatie
Uit hetgeen partijen ter zitting van de Raad hebben meegedeeld, leidt de Raad af dat partijen onvoldoende belang hebben om het besluit van 14 september 2018 op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de beoordeling te betrekken. Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 7 maart 2017 (datum aanvraag) tot en met 11 december 2017 (datum bestreden besluit). Uit de aanwezige informatie volgt dat het ontwikkelingsniveau van betrokkene over de periode vanaf 2015/2016 tot en met 17 september 2018 steeds rond het niveau van een driejarige is geweest. Van datzelfde niveau was dus ook sprake ten tijde van de periode die hier in geding is. Daarmee was, retrospectief oordelend, ook destijds al sprake van een ernstige verstandelijke beperking en een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid vanwege de irreversibele hersenschade. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Uitspraak
19/791 Wlz
Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 februari 2019, 18/208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
CIZ
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. S. Ikiz, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel. Namens betrokkene zijn mr. Ikiz en zijn vader en wettelijk vertegenwoordiger [naam vader] verschenen, bijgestaan door [naam tolk] als tolk.
OVERWEGINGEN
Namens betrokkene, geboren op [geboortedatum] 2007, is op 7 maart 2017 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij betrokkene is sprake van onder meer een ontwikkelingsachterstand, epilepsie, een hemiparese links en gedragsproblemen.
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 juni 2017 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur van CIZ van 28 november 2017, heeft CIZ overwogen dat voor betrokkene nog niet kan worden vastgesteld dat hij blijvend aangewezen is op 24 uur toezicht in de nabijheid dan wel permanent toezicht.
Tijdens de beroepsprocedure heeft betrokkene verschillende stukken overgelegd, waarop de medisch adviseur van CIZ op 19 april 2018, 8 mei 2018 en 5 juni 2018 heeft gereageerd. Daarbij is het in bezwaar ingenomen standpunt gehandhaafd. Betrokkene heeft vervolgens brieven overgelegd van kinderneuroloog H. Braakman van 14 september 2018 en 17 september 2018. Dit heeft geleid tot een advies van de medisch adviseur van CIZ van 25 september 2018, waarin de medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid – die met name bepaald wordt door de ernstige verstandelijke handicap – als levenslang is te beschouwen.
Naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur van 25 september 2018, heeft CIZ bij besluit van 18 oktober 2018 betrokkene met ingang van 14 september 2018 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene al vanaf zijn aanvraag blijvend 24 uur zorg per dag in de nabijheid behoeft vanwege zijn ernstige verstandelijke handicap. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en CIZ opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij is bepaald dat CIZ bij het nieuw te nemen besluit betrokkene met ingang van 7 maart 2017 in aanmerking moet brengen voor het best passende zorgprofiel op grond van de Wlz.
CIZ heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zoals nader uiteengezet ter zitting van de Raad heeft CIZ hiertoe aangevoerd dat pas met de nieuwe informatie van Braakman van 14 en 17 september 2018 duidelijkheid is verkregen over de blijvende noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid en dat de rechtbank daarom ten onrechte het bestreden besluit heeft vernietigd.
Betrokkene heeft bij verweer verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Uit hetgeen partijen ter zitting van de Raad hebben meegedeeld, leidt de Raad af dat partijen onvoldoende belang hebben om het besluit van 14 september 2018 op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de beoordeling te betrekken.
Op grond van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
In artikel 3.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wlz is bepaald dat in het eerste lid onder “blijvend” wordt verstaan: van niet voorbijgaande aard.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 7 maart 2017 (datum aanvraag) tot en met 11 december 2017 (datum bestreden besluit).
De medisch adviseur van CIZ heeft in de medische adviezen in bezwaar en beroep van 28 november 2017, 19 april 2018, 8 mei 2018, en 5 juni 2018 geconcludeerd dat de grondslag verstandelijke handicap aanwezig is en betrokkene levenslang is aangewezen op begeleiding van derden, maar dat nog niet met zekerheid gesteld kan worden dat betrokkene levenslang is aangewezen op 24 uurs zorg in de nabijheid. Daarvoor acht zij een actueel en valide intelligentieonderzoek aangewezen om het verloop van de ontwikkeling te kunnen beoordelen. Uit het toentertijd meest recente verslag van psychologisch onderzoek van 12 maart 2015 en 21 januari 2016 volgt dat betrokkene beschikte over non-verbale cognitieve capaciteiten passend bij een referentieleeftijd van 2;8 jaar en dat het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau wordt geschat op maximaal 3 jaar. De brief van kinderneuroloog S. Klinkenberg van 29 januari 2018 vermeldt dat betrokkene op dat moment functioneert op het ontwikkelingsniveau van een driejarige. Kinderneuroloog Braakman heeft blijkens de brief van 14 september 2018 in juni 2018 uitgebreid onderzoek verricht naar het functioneren van betrokkene. In de brief van 17 september 2018 heeft Braakman geconcludeerd dat betrokkene functioneert op het ontwikkelingsniveau van een driejarige. Daarmee is volgens Braakman sprake van een ernstige verstandelijke beperking, waarbij de zorgbehoefte – 24 uur zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht – vanwege zijn irreversibele hersenschade naar verwachting blijvend is.
Op basis van de informatie van Braakman heeft de medisch adviseur van CIZ op 25 september 2018 geconcludeerd dat betrokkene geen ontwikkeling laat zien in zijn intellectueel functioneren in vergelijking met de gegevens uit het intelligentieonderzoek in 2016. Er is sprake van een ernstige verstandelijke beperking met zeer laag adaptief functioneren en forse gedragsproblematiek. Zij concludeert dat de behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid, die met name bepaald wordt door de ernstige verstandelijke handicap, als levenslang is te beschouwen.
Uit de onder 4.5 en 4.6 opgenomen informatie volgt dat het ontwikkelingsniveau van betrokkene over de periode vanaf 2015/2016 tot en met 17 september 2018 steeds rond het niveau van een driejarige is geweest. Van datzelfde niveau was dus ook sprake ten tijde van de periode die hier in geding is. Daarmee was, retrospectief oordelend, ook destijds al sprake van een ernstige verstandelijke beperking en een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid vanwege de irreversibele hersenschade.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op een bedrag van € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat van CIZ in hoger beroep een griffierecht wordt geheven van € 519,-.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) E.M. Welling