Home

Centrale Raad van Beroep, 05-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:251, 17/4689 AWBZ

Centrale Raad van Beroep, 05-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:251, 17/4689 AWBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 februari 2020
Datum publicatie
7 februari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:251
Zaaknummer
17/4689 AWBZ

Inhoudsindicatie

Betrokkene ontving over 2011 en 2012 een pgb. De zorg werd verleend door (onder meer) appellante die daarvoor een betaling ontving. Bij besluit van 17 november 2012 heeft het zorgkantoor het pgb voor het jaar 2011 vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 63.326,05 van betrokkene teruggevorderd. Bij besluit van 22 november 2012 heeft het zorgkantoor het pgb van betrokkene met ingang van 1 december 2012 ingetrokken. Betrokkene is op 18 april 2016 overleden. Ter zitting heeft het zorgkantoor verklaard dat de bestreden besluiten niet tot een vordering jegens appellante zullen leiden. Van enig rechtstreeks geraakt daarbuiten gelegen belang is in dit geval niet gebleken. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat appellante bij de bestreden besluiten een eigen zelfstandig belang heeft.

Uitspraak

17 4689 AWBZ

Datum uitspraak: 5 februari 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2017, 14/3611 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door [X.] van [naam stichting] , heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Namens appellante is mr. Bosch verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.D. Saro.

Het onderzoek is heropend na de zitting. Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Het zorgkantoor heeft [betrokkene] (betrokkene), de moeder van appellante, op grond van de Regeling subsidies AWBZ voor de jaren 2011 en 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. De zorg werd verleend door (onder meer) appellante die daarvoor een betaling ontving.

1.2.

Bij besluit van 17 november 2012 heeft het zorgkantoor het pgb voor het jaar 2011 vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 63.326,05 van betrokkene teruggevorderd.

1.3.

Bij besluit van 22 november 2012 heeft het zorgkantoor het pgb van betrokkene met ingang van 1 december 2012 ingetrokken.

1.4.

Bij besluit van 17 april 2014, herzien bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluiten), heeft het zorgkantoor het bezwaar van betrokkene tegen de onder 1.2 en 1.3 genoemde besluiten ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat er sprake is van diverse administratieve gebreken. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.

1.5.

Betrokkene is [in] 2016 overleden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellante geen rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij afzonderlijke uitspraak van dezelfde datum heeft de rechtbank het beroep van de beweerdelijke erven van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat vanwege het ontbreken van een verklaring van erfrecht niet kan worden vastgesteld of de insteller van het beroep bevoegd was namens de erven het beroep voort te zetten. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Appellante betoogt dat de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij kan door de terugvordering in haar belang worden geraakt en loopt door de intrekking van het pgb inkomsten mis en wordt daardoor financieel getroffen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. De wetgever heeft deze eis mede gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen aanwenden. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.

4.2.

Ter zitting heeft het zorgkantoor verklaard dat de bestreden besluiten niet tot een vordering jegens appellante zullen leiden. Dat appellante geen betalingen meer zal ontvangen voor het verlenen van zorg aan betrokkene is een financieel belang dat voortvloeit uit de relatie met betrokkene. Van enig rechtstreeks geraakt daarbuiten gelegen belang is in dit geval niet gebleken. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat appellante bij de bestreden besluiten een eigen zelfstandig belang heeft.

4.3.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020.

(getekend) J.P.A. Boersma

(getekend) C.I. Heijkoop