Home

Centrale Raad van Beroep, 16-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2817, 20/2190 ONBEK-W

Centrale Raad van Beroep, 16-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2817, 20/2190 ONBEK-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 november 2020
Datum publicatie
20 november 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:2817
Zaaknummer
20/2190 ONBEK-W

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om wraking.

Uitspraak

20 2190 ONBEK-W, 20/3052 ONBEK-VV-W

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

Datum beslissing: 16 november 2020

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2020, 19/4820, in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020, met B.J. van de Griend als behandelend rechter. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen.

Ter zitting is een verzoek om wraking van de behandelend rechter gedaan en dezelfde dag heeft verzoeker het verzoek om wraking schriftelijk toegelicht.

De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek om wraking en medegedeeld daarin niet te berusten. Bij brief van 23 oktober 2020 heeft verzoeker gereageerd op de reactie van de behandelend rechter.

Zowel verzoeker als de behandelend rechter heeft toestemming verleend zonder behandeling ter zitting een beslissing te nemen op het verzoek, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

2. Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd. Hij mocht eerst nadat de gemachtigde van het Uwv daarmee had ingestemd een pleitnota overleggen. Daarmee probeerde de behandelend rechter verzoekers procespositie te benadelen. Ook uitte de behandelend rechter volgens verzoeker een zeer positieve aandacht voor het Uwv door het bestreden besluit nog ongunstiger te maken voor hem dan het al was. Hierbij acht verzoeker van belang dat de behandelend rechter onderwerpen aansneed die helemaal geen punt van discussie waren.

De behandelend rechter heeft het voornemen geuit mondeling uitspraak te doen en ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker vindt de zaak, die bij de rechtbank door een meervoudige kamer is behandeld, te complex om mondeling uitspraak te doen: dat getuigt volgens hem niet van een zorgvuldige behandeling van de zaak. De uitspraak lag al klaar voor de zitting en er vond volgens verzoeker alleen een soort pseudo-onderzoek ter zitting plaats.

3.1.

Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).

3.2.

In de bijsluiter van de aan verzoeker toegezonden kennisgeving voor de zitting is onder meer de gang van zaken tijdens de zitting beschreven, waarbij is vermeld dat een pleitnota niet nodig is. Op het moment dat verzoeker een pleitnota wilde voordragen en overhandigen, heeft de behandelend rechter aan verzoeker voorgehouden dat in principe niet meer wordt gewerkt met pleitnota’s. In haar reactie op het wrakingsverzoek heeft de behandelend rechter toegelicht dat zij de vertegenwoordiger van het Uwv heeft gevraagd of die instemde met het voordragen en overhandigen van een pleitnota in verband met de vaste werkwijze van de Raad, op grond waarvan die vertegenwoordiger zelf geen pleidooi aan de hand van een pleitnota zal hebben voorbereid. Om te voorkomen dat partijen ten opzichte van elkaar in een ongelijke procespositie komen te verkeren, heeft de behandelend rechter de vertegenwoordiger van het Uwv gevraagd of er bezwaar bestond tegen het voordragen en overhandigen van een pleitnota door verzoeker. Vervolgens heeft de behandelend rechter verzoeker toegestaan de pleitnota te overhandigen en voor te dragen.

3.3.

Uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt niet dat de rechtelijke onpartijdigheid schade heeft geleden. In dat verband is ook van belang dat het bepalen van het zittingsverloop, waaronder het bewaken van de goede procesorde, tot de taakuitoefening van de rechter behoort.

3.4.

Ook het stellen van kritische vragen behoort tot de taak van de rechter. In het proces-verbaal van de zitting van 1 oktober 2020 is geen aanknopingspunt te vinden voor de juistheid van de stelling van verzoeker dat de behandelend rechter het Uwv ongevraagd een handje wilde helpen. Dat verzoeker, naar hij stelt, niet was voorbereid op enkele vragen maakt niet dat er sprake is van vooringenomenheid bij de behandelend rechter.

3.5.

De beslissing om mondeling uitspraak te doen op het verzoek en het hoger beroep is een zogeheten procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het verzoek om wraking moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie de uitspraak van 26 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3746). Van dat laatste is niet gebleken. Dat bij de rechtbank de zaak door een meervoudige kamer is behandeld staat er niet aan in de weg dat de hogerberoepsrechter die een verzoek om een voorlopige voorziening behandelt mondeling uitspraak doet en daarbij ook onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak. Ook kan hieruit geen vooringenomenheid worden afgeleid.

4. Het voorgaande betekent dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de behandelend rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, niet objectief gerechtvaardigd is en dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.

Deze beslissing is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en G.M.G. Hink en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) P.W.J. Hospel