Home

Centrale Raad van Beroep, 08-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:29, 18/2186 WIA-T

Centrale Raad van Beroep, 08-01-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:29, 18/2186 WIA-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 januari 2020
Datum publicatie
10 januari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:29
Zaaknummer
18/2186 WIA-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. De motivering van het bestreden besluit is, zonder nadere uitleg dat de in de FML verwoorde beperkingen medisch gezien als uitgebreide beperkingen voor energetische inspanning en daarmee voor appellant gelet op zijn CVS-problematiek toereikende beperkingen zijn aan te merken, onnavolgbaar. Motiveringsgebrek. Opdracht aan Uwv het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

18 2186 WIA-T

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2018, 17/2263 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 8 januari 2020

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.M. Cliteur, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Appellant en

mr. Cliteur zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als automatenoperator voor 40,75 uur per week. Hij heeft zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 18 april 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode is vastgesteld op 17 september 2012. Met ingang van

18 september 2012 heeft het Uwv aan appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.

1.2.

In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 7 september 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2016 vastgesteld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 1 januari 2017 wordt beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 31 mei 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 26 juni 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv niet had mogen volgen. Appellant beroept zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) en op de uitspraak van de Raad van

30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Daarnaast beroept appellant zich op het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 over ME/CVS.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 januari 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant heeft beëindigd.

4.3.

Niet ter discussie staat dat appellant lijdt aan CVS. De Gezondheidsraad heeft in zijn in 3.1 genoemde advies uiteengezet dat ME/CVS een ernstige ziekte is en kan leiden tot substantiële functionele beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 15 september 2017, dat het Uwv in de procedure bij de rechtbank heeft ingebracht, onder het kopje ‘Beoordeling/beschouwing’ gesteld dat in de FML uitgebreide beperkingen zijn aangenomen voor energetische inspanning. Volgens deze arts kan appellant functioneren in licht, niet energetisch belastend werk. In de FML van 29 september 2016, die het bestreden besluit onderbouwt, zijn alleen beperkingen verwoord in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). Dat geen enkele beperking is aangenomen in de overige rubrieken van de FML lijkt, in ieder geval zonder nadere toelichting, niet te verenigen met de stelling die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 september 2017 heeft betrokken. Werk wordt doorgaans licht en energetisch niet belastend genoemd als van de functionaris in beperkte mate een dynamische en statische inspanning wordt verlangd. De motivering van het bestreden besluit is, zonder nadere uitleg dat de in de FML verwoorde beperkingen medisch gezien als uitgebreide beperkingen voor energetische inspanning en daarmee voor appellant gelet op zijn CVS-problematiek toereikende beperkingen zijn aan te merken, onnavolgbaar. Hiermee is sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.4.

Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader moeten motiveren dat met de FML voldoende tegemoet wordt gekomen aan de medische situatie van appellant en zijn, ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep veronderstelde, beperkte energetische belastbaarheid. In beeld moet komen waarom, naast de aangenomen beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren, terecht geen enkele andere beperking is aangenomen en dan met name geen enkele beperking voor dynamische handelingen en statische houdingen. Indien die nadere motivering niet kan worden gegeven, moeten de noodzakelijke uitgebreide beperkingen voor energetische inspanning alsnog in een aangepaste FML worden verwoord en is nader onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vereist.

4.5.

Aan een bespreking van de overige hogerberoepsgronden wordt nog niet toegekomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 4 juli 2017 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020.

(getekend) M. Greebe

De griffier is verhinderd te ondertekenen.