Centrale Raad van Beroep, 24-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2913, 17/6853 WIA
Centrale Raad van Beroep, 24-11-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2913, 17/6853 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 november 2020
- Datum publicatie
- 25 november 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:2913
- Zaaknummer
- 17/6853 WIA
Inhoudsindicatie
Geconcludeerd wordt dat de rechtbank met juistheid het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderschreven en heeft geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 28 juni 2016 niet als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA kan worden aangemerkt. Betrokkene is op juiste gronden niet per 28 juni 2016 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
Uitspraak
17 6853 WIA
Datum uitspraak: 24 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 augustus 2017, 16/5925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Adecco Detachering B.V. te Zaltbommel (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene], derde-belanghebbende (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.E. Wonnink, arts-gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[betrokkene], ex-werkneemster van appellante (betrokkene), heeft kenbaar gemaakt als derde-belanghebbende als partij aan het geding deel te nemen. Betrokkene heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door O.E.H. Sartorius, arts-gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
Betrokkene is werkzaam geweest als commercieel medewerkster via appellante bij [inlener]. Zij heeft zich op 15 februari 2011 ziek gemeld vanwege nierproblematiek.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het Uwv betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 12 februari 2013, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44%. Deze uitkering is per 12 juni 2014 omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van op 35 tot 45%. Per 13 augustus 2015 is deze uitkering ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%.
Betrokkene heeft gemeld dat zij per 28 juni 2016 toegenomen arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 6 september 2016 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 28 juni 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts, waarbij is vastgesteld dat betrokkene vanaf 28 juni 2016 geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft vanwege toegenomen beperkingen en een nog plaats te vinden niertransplantatie. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij beslissing op bezwaar van 11 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard voor zover het de aard van de uitkering betreft. De loongerelateerde uitkering is per 28 juni 2016 gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft geconcludeerd dat er GBM zijn. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij is overwogen dat er geen sprake is van duurzaamheid.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat van een duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA, als gevolg waarvan betrokkene in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering, geen sprake is.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit het Beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” van het Uwv (het Beoordelingskader) volgt dat arbeidsbeperkingen duurzaam worden genoemd als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als dat niet of nauwelijks is te verwachten. Bij de vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen dient de verzekeringsarts een aantal stappen te doorlopen dat in het Beoordelingskader is opgenomen. De eerste stap houdt in dat de verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Nu hiervan gelet op de mogelijkheden van een niertransplantatie geen sprake is, is de verzekeringsarts terecht overgegaan naar stap twee. Die houdt in dat als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeeld dient te worden in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Op grond van stap drie beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre na het eerstkomende jaar nog verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht als dat in het eerstkomende jaar niet aan de orde is.
Uit de toelichting op de betreffende stappen volgt dat bij mensen die in aanmerking komen voor orgaantransplantatie sprake is van een progressief ziektebeeld waarbij behandeling mogelijk is die wel tot een aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid kan leiden. Het is daarom dat in die gevallen de eventuele behandelmogelijkheid bij de oordeelsvorming moet worden betrokken. Uit de toelichting op stap twee volgt weliswaar dat bij de meeste vormen van orgaantransplantatie de verzekeringsarts oordeelt dat sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen, maar uit de tekst blijkt dat dit is ingegeven door het feit dat er vaak een onvoorspelbare wachttijd is, waardoor een hoog overlijdensrisico bestaat. In deze zaak is van een onvoorspelbare wachttijd geen sprake, omdat het een langzaam progressieve nierinsufficiëntie betreft waardoor op de datum in geding na een daling van 2% van de nierfunctie de transplantatiegrens bereikt is. Ook is sprake van een reeds geschikte donornier. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat er geen (onvoorspelbare) wachttijd is en dat bij een indicatie tot transplantatie overgegaan kan worden tot de operatie. Ongeacht de interpretatie van het begrip ‘wachttijd’ (de tijd die resteert tot aan de transplantatie dan wel de tijd die gewacht moet worden voordat er een geschikte donor is), is het uitgangspunt dat verbetering van de nierfunctie als gevolg van een transplantatie tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van duurzaamheid, omdat bij betrokkene – tot het moment waarop verbetering van de belastbaarheid is gerealiseerd – verbetering niet of nauwelijks te verwachten is. Appellante heeft daarom verzocht aan betrokkene een IVA-uitkering toe te kennen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst appellante op het Beoordelingskader waarin vermeld staat dat bij de meeste vormen van orgaantransplantatie de verzekeringsarts oordeelt dat sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. Ter zitting heeft appellante gewezen op de overweging in het Beoordelingskader dat bij deze groep tot het moment waarop verbetering van de belastbaarheid is gerealiseerd, wordt gesteld dat verbetering niet of nauwelijks te verwachten is. Niet betwist wordt dat verbetering van de nierfunctie als gevolg van een transplantatie tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden, maar een periode met terminale nierinsufficiëntie en daarop volgende transplantatie kent naast de wachttijd – hoe de wachttijd dan ook geïnterpreteerd wordt – een aantal belangrijke factoren: een slechte conditie en levensbedreigende complicaties waaronder afstotingsreacties waarbij een transplantatie niet altijd het gewenste effect heeft en de conditie slecht blijft. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd dat betrokkene ook andere klachten had, waaronder vermoeidheidsklachten, die na de niertransplantatie zijn toegenomen.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
Betrokkene heeft in haar zienswijze vermeld dat haar nierfunctie steeds verder is verslechterd en dat op 27 maart 2018 een niertransplantatie heeft plaatsgevonden. De donornier functioneert goed, maar na de operatie zijn haar andere klachten toegenomen.
Bij besluit van 4 augustus 2020 is aan betrokkene met ingang van 16 juli 2020 een IVA-uitkering toegekend. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige waarin is vastgesteld dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid per 28 juni 2016 als duurzaam moet worden aangemerkt, zodat betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor een
IVA-uitkering. Daarbij spitst het geschil zich toe op de duurzaamheid van de beperkingen gelet op de niertransplantatie van betrokkene.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft overwogen is het aan de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Bij de volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaar moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens informatie meewegen voor zover die betrekking heeft op de datum in geding. Latere ontwikkelingen die niet op de datum in geding waren te voorzien, bijvoorbeeld het alsnog ontstaan van duurzame arbeidsongeschiktheid, behoeft hij niet mee te wegen. De omstandigheid dat een behandeling – achteraf gezien – geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten, brengt ook niet mee dat de verwachting van de verzekeringsarts voor de in geding van belang zijnde datum voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie, voor zover betrekking hebbende op de datum in geding.
Op grond van het Beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie bestaande op het moment van de beoordeling. Beoordeeld dient derhalve te worden of de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling eind 2016, gelet op de dan nog plaats te vinden niertransplantatie, een juiste inschatting heeft gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen per de datum die in deze zaak in geding is, 28 juni 2016.
In het Beoordelingskader is vermeld dat bij de meeste vormen van orgaantransplantatie sprake is van duurzaamheid, mede omdat vaak sprake is van een onvoorspelbare wachttijd tot er een donor is. Appellante heeft niet betwist dat in dit geval geen sprake was van een (onvoorspelbare) wachttijd, maar er zijn volgens appellante andere redenen om in de concrete situatie van betrokkene uit te gaan van het algemene uitgangspunt van duurzame arbeidsongeschiktheid in geval van een orgaantransplantatie. Daarbij heeft de gemachtigde van appellante verwezen naar een onderzoek van de Nierstichting, waaruit volgt dat na een niertransplantatie 47% niet weer werkzaam is. Voorts heeft de gemachtigde van appellante gewezen op de andere klachten van betrokkene, waaronder de vermoeidheid, die al geruime tijd bestonden en na de niertransplantatie zijn toegenomen. Gelet daarop stelt appellante zich op het standpunt dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene speculatief was.
Het standpunt van appellante wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 2 november 2016 en 24 januari 2017 de concrete medische situatie van betrokkene in zijn beoordeling betrokken, waaronder informatie van de behandelend internist. Daarbij is inzichtelijk toegelicht dat de verwachting bestaat dat betrokkene na de niertransplantatie een verbeterde of normale nierfunctie zal hebben, waardoor het energetisch gebrek zal worden verminderd of opgeheven. Dat na de geslaagde niertransplantatie de eerdere vermoeidheidsklachten en andere klachten weer zijn toegenomen, maakt niet dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemaakte prognose per 28 juni 2016 onjuist was. In zijn rapporten van 24 januari 2017 en 8 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze toegelicht dat er redenen zijn om van het algemene uitgangspunt in het Beoordelingskader af te wijken omdat in de situatie van betrokkene, die betrekking heeft op een niertransplantatie, geen sprake was van een (onvoorspelbare) wachttijd, aangezien enerzijds een donor beschikbaar was en anderzijds, gelet op de gestage afname van de nierfunctie van betrokkene, een indicatie voor niertransplantatie binnen afzienbare tijd aangewezen was. Bovendien volgt uit het door de gemachtigde aangehaalde onderzoek van de Nierstichting ook dat na een niertransplantatie sprake is van een arbeidsparticipatie van 53%, wat bevestigt dat in zijn algemeenheid na een niertransplantatie verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten dan wel verbetering te verwachten is. Evenmin wordt in de latere toekenning van een IVA-uitkering per 16 juli 2020 een aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat de prognose van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) onjuist is. Bij een beoordeling als hier aan de orde gaat het om de medische feiten en omstandigheden op de datum in geding. Daarvan uitgaande moet een verzekeringsgeneeskundige prognose worden gemaakt van de mogelijkheid van verbetering van de belastbaarheid in de toekomst. Voor een beoordeling van die prognose is op zichzelf niet van belang of in een later stadium die verwachting niet is uitgekomen, nog afgezien van het feit dat de datum van de IVA-toekenning ruim vier jaar ligt na de in deze zaak in geding zijnde datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk overwogen dat er een redelijke of goede verwachting is dat, gelet op de niertransplantatie, verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog verwacht kan worden. Bovendien was betrokkene ondanks haar nierproblemen vóór de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid belastbaar en heeft zij daadwerkelijk gewerkt, zodat ook gelet daarop de prognose dat zij na de niertransplantatie weer belastbaar zou zijn gerechtvaardigd was.
Geconcludeerd wordt dat de rechtbank met juistheid het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderschreven en heeft geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene op 28 juni 2016 niet als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA kan worden aangemerkt. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Betrokkene is op juiste gronden niet per 28 juni 2016 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en J. Brand en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland