Centrale Raad van Beroep, 10-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3152, 18/3215 AOW
Centrale Raad van Beroep, 10-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3152, 18/3215 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 december 2020
- Datum publicatie
- 15 december 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:3152
- Zaaknummer
- 18/3215 AOW
Inhoudsindicatie
Toekenning ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het (algemeen) belang van de Svb bij een correcte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van appellant. Voor de Raad is onvoldoende aannemelijk geworden dat de brief van 11 augustus 2011 voor appellant en zijn echtgenote in wezenlijke mate gedragsbepalend is geweest en dat appellant daardoor schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
Uitspraak
18 3215 AOW
Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2018, 17/3161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E. Gilden hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Appellant is verschenen. Zijn advocaat, mr. A.T. Meijhuis, is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Rooijers.
OVERWEGINGEN
Appellant is op 23 november 2001 gehuwd met [X]. Zij woont in Rusland. Naar aanleiding van een vraag van appellant heeft de Svb hem bij brief van 11 augustus 2011 meegedeeld dat hij bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd onder de huidige omstandigheden recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande (ongehuwdenpensioen).
Appellant heeft op 29 november 2016 een ouderdomspensioen aangevraagd. Met een besluit van 2 december 2016 heeft de Svb aan appellant een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde toegekend met ingang van 24 april 2017. Bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Volgens de rechtbank moet de brief van de Svb van 11 augustus 2011 worden aangemerkt als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De Svb heeft echter het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht niet gehonoreerd, omdat het belang van de Svb om niet contra legem te beslissen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van appellant. Van belang is dat het ouderdomspensioen uit de publieke middelen wordt gefinancierd. Verder is niet gebleken dat (enkel) de brief van 11 augustus 2011 voor appellant gedragsbepalend is geweest voor de keuze of de echtgenote wel of niet naar Nederland zou komen. Het verlies aan huwelijksgenot is niet doorslaggevend nu appellant en zijn echtgenote het merendeel van het jaar bij elkaar verblijven.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij gelet op de brief van de Svb van 11 augustus 2011 de gerechtvaardigde verwachting had dat hij een ouderdomspensioen voor een alleenstaande (ongehuwdenpensioen) zou ontvangen. De bedoeling was dat zijn echtgenote naar Nederland zou komen zodra haar dochter (stiefdochter) in Rusland de middelbare school had afgerond. Toen dit in 2011 het geval was, had de schoonmoeder van appellant behoefte aan mantelzorg. Deze kon worden verleend door de echtgenote van appellant of door zijn stiefdochter. Omdat appellant een hoger ouderdomspensioen zou gaan ontvangen als zijn echtgenote in Rusland bleef, is ervoor gekozen dat zij in Rusland zou blijven en de mantelzorg zou verlenen. Door deze beslissing is zijn echtgenote inkomen misgelopen dat zij in Nederland had kunnen verdienen. Bovendien heeft zij geen verzekerde jaren voor de AOW opgebouwd.
De Svb heeft aangevoerd dat naast de brief van 11 augustus 2011 de gezondheidstoestand van de schoonmoeder van appellant gedragsbepalend is geweest voor de keuze of de echtgenote van appellant naar Nederland zou komen. Dat bij een correcte informatieverstrekking de stiefdochter de mantelzorg zou zijn gaan verlenen, is niet met bewijs onderbouwd. De door appellant gestelde schade heeft een fictief karakter en heeft geen causaal verband met de hoogte van het ouderdomspensioen. Dit pensioen is pas in januari 2017 ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep ligt de vraag voor of appellant terecht in aanmerking is gebracht voor een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. In geschil is of appellant een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
Blijkens het verhandelde ter zitting is niet (langer) in geschil dat met de brief van de Svb van 11 augustus 2011 een aan de Svb toerekenbare toezegging is gedaan waaruit appellant kon en mocht afleiden dat hij bij gelijkblijvende omstandigheden een ongehuwdenpensioen zou gaan ontvangen bij het bereiken van de pensioenleeftijd. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of de Svb deze toezegging moet nakomen. Ter beantwoording van die vraag moet het belang van appellant bij nakoming van de toezegging worden afgewogen tegen het algemeen belang.
Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het (algemeen) belang van de Svb bij een correcte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van appellant. Duidelijk is dat appellant rekening heeft gehouden met een aanmerkelijk hoger AOW-pensioen dan hij nu ontvangt. Voor de Raad is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de brief van 11 augustus 2011 voor appellant en zijn echtgenote in wezenlijke mate gedragsbepalend is geweest en dat appellant daardoor schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Appellant heeft ter zitting bij de Raad verklaard dat zijn echtgenote de zorg voor haar moeder als een zware morele verplichting ervaart, dat het in Rusland de gewoonte is dat de dochter haar moeder verzorgt en dat zijn echtgenote dat zelf wil doen. De Raad leidt hieruit af dat de zorgbehoefte van de schoonmoeder van appellant de doorslaggevende reden is geweest, en nog steeds is, om de situatie die in 2011 reeds geruime tijd bestond, voort te zetten. Hieraan doet niet af de verklaring van de stiefdochter van appellant dat zij voor haar grootmoeder gaat zorgen als haar moeder in Nederland gaat wonen en dat zij die verzorging ook op zich neemt wanneer haar moeder in Nederland verblijft.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de Svb op goede gronden een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde aan appellant heeft toegekend en dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en C.H. Bangma en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Stumpel