Home

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3371, 19/1641 ANW

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3371, 19/1641 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 december 2020
Datum publicatie
29 december 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:3371
Zaaknummer
19/1641 ANW

Inhoudsindicatie

Terecht geweigerd nabestaandenuitkering toe te kennen. Geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de Regeling gelijkstelling pleegkinderen ook is bedoeld om een aanspraak te genereren op een uitkering in verband met het overlijden van een partner, zoals de nabestaandenuitkering. Hoewel het de Raad duidelijk is dat betrokkene en haar echtgenoot voorafgaand aan zijn overlijden geruime tijd voor [A.] hebben gezorgd en een grote rol hebben gespeeld in haar leven, kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat er sprake was van een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen betrokkene en [A.]. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [A.] niet als pleegkind kan worden aangemerkt in de zin van artikel 4, derde lid, van de AKW en artikel 5 van de ANW.

Uitspraak

19 1641 ANW, 19/3869 ANW

Datum uitspraak: 17 december 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

28 februari 2019, 17/4845 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. A. Faber-Speksnijder een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Hierop heeft de Svb een zienswijze naar voren gebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Nicolaas en mr. S.M.C. Rooijers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene was gehuwd met [naam echtgenoot] (echtgenoot), die op [sterfdatum] 2017 is overleden. Tot het huishouden van betrokkene en haar echtgenoot behoorden, ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot, onder andere sinds januari 2014 vanuit Columbia haar kleindochter [A.] , geboren [geboortedatum] 2010 , en sinds juni 2015 vanuit Columbia haar dochter, de moeder van [A.] . De echtgenoot ontving tot zijn overlijden kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor [A.] , omdat zij op grond van de Regeling gelijkstelling pleegkinderen (Regeling) met een pleegkind werd gelijkgesteld. De Svb was niet op de hoogte van de komst in 2015 van de dochter van betrokkene en moeder van [A.] .

1.2.

Een aanvraag om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) is door de Svb bij besluit van 1 mei 2017 afgewezen. Volgens de Svb voldoet betrokkene niet aan de voorwaarden, nu zij niet meer dan 45% arbeidsongeschikt is en geen eigen kind of pleeg- of stiefkind verzorgt dat jonger is dan 18 jaar. In bezwaar heeft betrokkene gesteld dat [A.] een pleegkind is in de zin van de ANW en dat zij daarom recht heeft op een nabestaandenuitkering. Bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 1 mei 2017 herroepen. Volgens de rechtbank behoort [A.] tot het huishouden van betrokkene en niet tot het huishouden van een ander. Voor het begrip pleegkind wordt in de ANW verwezen naar de AKW. Nu de moeder van [A.] belast is met het wettelijk gezag en zij in beginsel ook in staat is daar uitvoering aan te geven, kan niet gezegd worden dat [A.] een pleegkind is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AKW. Volgens de rechtbank is de Regeling ook van toepassing op de ANW. Nu op grond van deze Regeling [A.] gelijkgesteld wordt met een pleegkind, dient betrokkene in aanmerking te komen voor een nabestaandenuitkering. De rechtbank voorziet daarin zelf en bepaalt dat aan betrokkene vanaf 1 maart 2017 een nabestaandenuitkering toekomt.

3.1.

De Svb bestrijdt deze uitspraak op verschillende gronden, die hieronder voor zover nodig nader zullen worden besproken.

3.2.

Betrokkene heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld als bedoeld in artikel 8:110 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het geval de Raad zal oordelen dat de Regeling niet op de ANW van toepassing is, stelt zij met name dat er wel sprake is van een exclusieve (opvoedings)relatie tussen haar en [A.] en dat [A.] aangemerkt dient te worden als pleegkind als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de AKW en artikel 5 van de ANW.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is of de Svb met recht heeft geweigerd aan betrokkene een nabestaandenuitkering toe te kennen.

4.2.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft, voor zover van belang, recht op een nabestaandenuitkering de nabestaande die een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en dat niet tot het huishouden van een ander behoort.

4.3.

In artikel 5, eerste lid, van de ANW is bepaald dat als kind wordt aangemerkt een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind in de zin van de AKW. Gelet op het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de ANW wordt slechts als pleegkind van de nabestaande aangemerkt het pleegkind voor wie de nabestaande ten tijde van het overlijden van de echtgenoot zorg droeg als ware hij ouder.

4.4.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de AKW wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind. Op grond van het derde lid wordt als pleegkind beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Gelet op het vierde lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld. Dit laatste heeft plaatsgevonden bij de Regeling.

4.5.

De Raad zal eerst beoordelen of de Regeling ook van toepassing is op de ANW. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Hiervoor is redengevend dat de ANW, anders dan de AKW, geen bepaling kent die een grondslag biedt voor een uitbreiding van het begrip kind of een gelijkstelling van gevallen met een pleegkind. In artikel 1a van de Regeling wordt als grondslag van de Regeling artikel 4, vierde lid, van de AKW genoemd. Uit de tekst van Regeling zelf, die alleen spreekt over de AKW, blijkt niet dat deze ook is bedoeld om toepassing te hebben op de ANW. Ook in de toelichting op de Regeling is hiervoor geen aanknopingspunt te vinden. In de toelichting staat dat de Regeling is bedoeld om de wezenlijke bedoeling van de AKW, het toekennen van een tegemoetkoming in de kosten van kinderen, te bereiken door te voorkomen dat niemand in aanmerking komt voor kinderbijslag voor het kind. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de Regeling ook is bedoeld om een aanspraak te genereren op een uitkering in verband met het overlijden van een partner, zoals de nabestaandenuitkering.

4.6.

De omstandigheid dat in artikel 5, eerste lid, van de ANW is bepaald dat als kind wordt aangemerkt het pleegkind in de zin van de AKW, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat daarmee ook de gelijkstelling aan het pleegkind, zoals dat via de Regeling voor de AKW plaatsvindt, onder de ANW komt te vallen. Naast wat onder 4.5 is overwogen wijst de Raad

erop dat in het derde lid van artikel 5 van de ANW – in afwijking van het eerste lid – is bepaald dat slechts als pleegkind van de nabestaande wordt aangemerkt het pleegkind voor wie de nabestaande ten tijde van het overlijden van de echtgenoot zorg droeg als ware hij ouder.

4.7.

Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de rechtbank ten onrechte de Regeling op de situatie van betrokkene van toepassing heeft geacht. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.

Incidenteel hoger beroep

5.1.

Nu de Regeling niet van toepassing is op de situatie van betrokkene, dient de Raad het incidenteel hoger beroep te beoordelen.

5.2.

Betrokkene heeft het oordeel van de rechtbank dat [A.] niet is aan te merken als een pleegkind als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de AKW en artikel 5 van de ANW bestreden. Volgens betrokkene is sprake van opvoeding en onderhoud in een nauwe en exclusieve relatie met [A.] . Betrokkene neemt alle belangrijke beslissingen die de vorming van het kind betreffen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een aantal stukken ingebracht.

5.3.

Uit vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 18 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4586) volgt dat met het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de ANW – dat slechts als pleegkind van de nabestaande wordt aangemerkt het pleegkind voor wie de nabestaande ten tijde van het overlijden van de echtgenoot zorg droeg als ware hij ouder – is gedoeld op de situatie dat de verzorger zowel de feitelijke verzorging op zich heeft genomen alsook het onderhoud van het kind, zoals een ouder dat ten opzichte van zijn eigen kind in het algemeen doet (uitspraak van 15 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3136).

5.4.

Ook heeft de Raad al meermalen geoordeeld (bijvoorbeeld in de uitspraak van

31 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN8990) dat een verzekerde slechts dan geacht kan worden een kind als een eigen kind op te voeden indien de verzekerde, met betrekking tot de opvoeding van het kind, de plaats inneemt van de ouder(s) van dat kind en er in dat opzicht tussen de verzekerde en het kind een verhouding bestaat als die van een ouder met een eigen kind. De opvoedingseis dient daarbij daadwerkelijk gestalte te krijgen, wat tot uitdrukking dient te komen in een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen de verzekerde en het betrokken kind. Daarvan kan, in gevallen waarin het juridisch gezag over de kinderen (nog) niet rust bij de pleegouders, eerst gesproken worden wanneer de verhouding tussen pleegouder en pleegkind in zekere mate een duurzaam en bestendig karakter draagt.

5.5.

In het geval van [A.] staat vast dat het juridische gezag over haar bij haar moeder ligt. Ten tijde van het overlijden van de echtgenoot van betrokkene woonde de moeder van [A.] samen met [A.] bij betrokkene en haar echtgenoot in. Hoewel het de Raad duidelijk is dat betrokkene en haar echtgenoot voorafgaand aan zijn overlijden geruime tijd voor [A.] hebben gezorgd en een grote rol hebben gespeeld in haar leven, kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat er sprake was van een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen betrokkene en [A.] . De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [A.] niet als pleegkind kan worden aangemerkt in de zin van artikel 4, derde lid, van de AKW en artikel 5 van de ANW. Het incidenteel hoger beroep slaagt daarom niet.

Conclusie

6. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-vernietigt de aangevallen uitspraak;

-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en C.H. Bangma en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) R.H. Koopman