Centrale Raad van Beroep, 02-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3550, 18/4102 WIA
Centrale Raad van Beroep, 02-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3550, 18/4102 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 december 2020
- Datum publicatie
- 23 februari 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:3550
- Zaaknummer
- 18/4102 WIA
Inhoudsindicatie
WGA-uitkering terecht beëindigd. Voldoende medische grondslag. Het Uwv heeft de door de - door de Raad geraadpleegde - deskundige vastgestelde beperkingen opgenomen in de FML. De Raad heeft geen aanknopingspunten voor een andere conclusie over de medische belastbaarheid van betrokkene dan vermeld in deze FML. Geschikt voor de geselecteerde drie voorbeeldfuncties.
Uitspraak
18 4102 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2018, 17/1894 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 2 december 2020
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J. Voorberg een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft betrokkene stukken ingediend.
Partijen hebben over en weer reacties ingezonden.
De Raad heeft verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven als deskundige benoemd, die op 5 september 2019 een rapport heeft uitgebracht. Partijen hebben zienswijzen ingediend.
De deskundige heeft op 19 november 2019 een aanvullend rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van de reactie van het Uwv heeft de deskundige een nader rapport van 9 maart 2020 ingezonden.
Het Uwv heeft rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. Betrokkene heeft op deze rapporten gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
Betrokkene is op 28 november 2011 door rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur, die hij gemiddeld 39,46 uur per week verrichtte. Het Uwv heeft bij besluit van 6 september 2013 aan betrokkene een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 23 september 2015 is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 december 2015 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
In het kader van een herbeoordeling is betrokkene onderzocht op het spreekuur van een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een door een verzekeringsarts getoetst en akkoord bevonden rapport van 5 september 2016 vermeld dat betrokkene heeft gemeld dat de rugklachten zijn toegenomen en dat hij toenemend duizeligheidsklachten met braken en zweten heeft. De arts heeft in het rapport vermeld dat de rugklachten atypisch zijn en dat de klachten van myalgische aard blijken, waarbij sprake is van aggravatie en simulatie. In een (nieuwe) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) wordt rekening gehouden met rugsparende beperkingen en beperkingen in verband met een kwetsbaar psychisch evenwicht en stemmingsklachten. In verband met vastgestelde Ménière is een beperking voor verhoogd persoonlijk risico aangenomen. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 23 september 2016 berekend dat betrokkene 19,16% arbeidsongeschikt is.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 september 2016 de WGA-uitkering van betrokkene met ingang van 24 november 2016 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Naar aanleiding van zijn bezwaar tegen dit besluit is betrokkene onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van 27 februari 2017 vermeld geen redenen te hebben om meer beperkingen in de FML aan te nemen, zij het dat het verminderd gehoor op de FML zal worden vermeld. De beperking die door de primaire arts is aangenomen wat betreft torderen heeft deze verzekeringsarts als minder vergaand aangepast in een FML van 27 februari 2017. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 maart 2017 een functie laten vervallen in verband met de opleidingseis. Betrokkene is op basis van wat hij kan verdienen met werkzaamheden in de resterende functies in vergelijking met zijn maatmaninkomen 19,38% arbeidsongeschikt.
Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft betrokkene rapporten van verzekeringsarts/medisch adviseur mr. G.J. Kruithof van 29 augustus 2017 en 8 december 2017 en psychiater drs. D. Lam van 12 oktober 2017 ingebracht. Psychiater Lam heeft in zijn rapport vermeld dat betrokkene een somatoforme stoornis heeft, die leidt tot een preoccupatie met onverklaarbare somatische aandoeningen en behandeling daarvan. Hierdoor ontstaan beperkingen in energie en tijdsbesteding. De stoornis leidt volgens psychiater Lam tot minder beschikbaarheid voor arbeid. Verzekeringsarts Kruithof heeft in zijn rapport van 8 december 2017 vermeld in het rapport van psychiater Lam aanleiding te zien om voor betrokkene een arbeidsduurbeperking aangewezen te achten. Betrokkene is in staat om maximaal vier tot vijf uur per dag, 20 tot 25 uur per week te werken waarbij nachtdiensten vermeden moeten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapporten van 16 november 2017 en 9 januari 2018 te kennen gegeven dat er geen argumenten zijn om meer beperkingen aan te nemen, omdat ernstige somatische afwijkingen ontbreken en er geen ernstig psychiatrisch beeld is.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en overwogen het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat er geen argumenten zijn om een arbeidsduurbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het Uwv de opdracht gegeven om arbeidskundig onderzoek te verrichten uitgaande van de door verzekeringsarts Kruithof aangenomen beperkingen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene en het door deze betaalde griffierecht.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd het niet eens te zijn met de door verzekeringsarts Kruithof aangewezen geachte arbeidsduurbeperking.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat in de rapporten van verzekeringsarts Kruithof en psychiater Lam voldoende is onderbouwd dat op medische gronden een arbeidsduurbeperking noodzakelijk is.
Gelet op het verschil in mening tussen partijen over de noodzaak van een arbeidsduurbeperking heeft de Raad de deskundige gevraagd hoeveel uur zij betrokkene op basis van haar deskundigheid in staat achtte om te werken op de te beoordelen datum.
De deskundige heeft in het rapport van 5 september 2019 te kennen gegeven dat niet als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van onderliggende afwijkingen en conform de standaard duurbelastbaarheid in arbeid een vermindering in arbeidsuur noodzakelijk geacht kan worden. Zij heeft betrokkene gedurende acht uur per dag belastbaar geacht, mits voldoende rekening gehouden wordt met beperkingen in de belastbaarheid.
In een aanvullend rapport van 19 november 2019 heeft de deskundige vermeld dat zij betrokkene in aanvulling op de FML van 27 februari 2017 ook beperkt acht wat betreft beoordelingspunten 1.0. vasthouden van de aandacht, met toelichting: niet veel langer dan de norm en geen complexe materie, 1.9.8. aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is, 4.19.2. lopen tijdens het werk, beperkt, met in toelichting “max 2 uur”, 5.4.2. staan tijdens werk, beperkt, met in toelichting “max 2 uur”. In reactie op een bij de zienswijze van betrokkene gevoegde rapport van verzekeringsarts Kruithof van 11 oktober 2019 heeft zij beargumenteerd dat gedoseerd actief zijn voor betrokkene de beste wijze is om met de klachten om te gaan en inactiviteit niet bevorderd moet worden. Een urenbeperking om preventieve redenen is daarmee tegenstrijdig. Zij ziet geen medische onderbouwing voor een risico op uitval indien betrokkene acht uur per dag zou moeten werken.
Naar aanleiding van een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige in het nader rapport van 9 maart 2020 te kennen gegeven dat zij de door haar aangegeven beperkingen/toelichtingen bij vasthouden van de aandacht en hoog handelingstempo onveranderd aan de orde acht. Zij heeft geen bezwaar tegen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven alternatieve beperking in de vorm van een omschrijving bij ‘overige’ dat lopen en staan tijdens het werk tezamen maximaal vier uur per dag mag betreffen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 april 2020 vermeld de FML aan te passen overeenkomstig de door de deskundige aangewezen geachte beperkingen. Deze beperkingen zijn in een FML van 8 april 2020 (geldig vanaf 16 augustus 2016) opgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 17 april 2020 vermeld dat door de aanpassingen in de FML een functie komt te vervallen. Op basis van de drie resterende functies is betrokkene 23,63% arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat met de gewijzigde FML voldoende functies resteren die geschikt zijn voor betrokkene en dat betrokkene ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht per datum in geding.
Betrokkene heeft in reactie hierop, onder verwijzing naar de rapporten van verzekeringsarts Kruithof, zijn standpunt gehandhaafd dat een arbeidsduurbeperking nodig is.
Wat betreft de resterende geselecteerde voorbeeldfuncties heeft betrokkene betoogd dat de belasting voor vasthouden van de aandacht niet past bij zijn belastbaarheid en dat in de functies wel complexe werkzaamheden voorkomen. Verder heeft hij naar voren gebracht dat hij is gekeurd door een arts in opleiding wat volgens hem strafbaar is. Hij voelt zich door zijn klachten niet in staat om te werken en voelt zich in de steek gelaten door het Uwv. Het lukt hem niet om meer dan vier uur per dag te staan, zitten of lopen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De deskundigenrapporten geven blijk van zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Dat het standpunt van de deskundige afwijkt van de opvatting van een andere, door een van de partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook geven de bezwaren van betrokkene tegen het rapport daartoe geen aanleiding. De door de Raad ingeschakelde deskundige heeft evenals psychiater Lam en medisch adviseur Kruithof geconcludeerd dat betrokkene een energetische beperking heeft. In het rapport van 5 september 2019 heeft de deskundige overtuigend beschreven dat verminderde energetische belastbaarheid door pijnstoornis aannemelijk is te achten, maar dat dit niet automatisch tot een arbeidsduurbeperking leidt. De deskundige heeft in het rapport van 19 november 2019 om energetische redenen beperkingen in de rubrieken 4 en 5 van de FML aangewezen geacht en nogmaals gemotiveerd waarom een arbeidsduurbeperking niet nodig is wanneer de energetische belasting op een andere manier wordt beperkt. Daarnaast heeft de deskundige gemotiveerd gereageerd op de reactie van verzekeringsarts Kruithof.
Uit de rapporten van de deskundige blijkt dat deze alle door betrokkene geuite en ervaren klachten heeft betrokken en de deskundige de beschikking heeft gehad over de door betrokkene ingebrachte medische informatie en zelf ook medische informatie heeft opgevraagd. Zij heeft op basis van de aanwezige informatie en op basis van haar eigen onderzoek geconcludeerd dat betrokkene meer beperkt was dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Voorts blijkt dat het Uwv de door de deskundige vastgestelde beperkingen heeft opgenomen in de FML van 8 april 2020. De Raad heeft geen aanknopingspunten voor een andere conclusie over de medische belastbaarheid van betrokkene dan vermeld in deze FML.
Wat betreft de opmerking in hoger beroep van betrokkene over de primaire arts die de herbeoordeling heeft verricht en zijn eerder geuite grief zich niet goed behandeld te hebben gevoeld door de primaire arts die ervan uitging dat hij simuleerde, wordt als volgt overwogen. Volgens vaste rechtspraak is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de primaire fase door een verzekeringsarts in opleiding of een niet-geregistreerde verzekeringsarts toelaatbaar, mits in de bezwaarfase een volwaardig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2018,
ECLI:NL:CRVB:2018:4018). Uit de voorhanden gegevens blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 februari 2017 verslag heeft gedaan van op het spreekuur van 8 december 2016 verricht psychisch en lichamelijk onderzoek. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de fase van beroep in een rapport van 16 november 2017 in reactie op wat tijdens de zitting bij de rechtbank is besproken te kennen gegeven dat gezien de diagnose van psychiater Lam kan worden gesteld dat betrokkene niet simuleert of aggraveert en dat dit ook niet door haar is overgenomen. Het medisch onderzoek is aldus voldoende zorgvuldig geweest.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 april 2020 wordt over de belasting in de geselecteerde drie voorbeeldfuncties, die voor betrokkene nog geschikt worden geacht, het volgende overwogen.
Over de signalering op beoordelingspunt 1.0 (Vasthouden van de aandacht) in de geselecteerde voorbeeldfuncties is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 april 2020 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat betrokkene beperkt is geacht wat betreft een bovennormale belasting op dit beoordelingspunt. Vermeld is dat over de belasting overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. Betrokkene wordt wel geschikt wordt geacht voor niet complex routinematig werk (zoals bijvoorbeeld eenvoudig montagewerk of sorteerwerk en scanwerkzaamheden) waarbij sprake is van een beperkte persoonlijke invulling van de functie door de functionaris. Bij routinematig eenvoudig werk worden er nauwelijks eisen gesteld ten aanzien van het vasthouden van de aandacht. De tijd die in deze functies nodig is voor het richten van de aandacht op de bron van de handelingen of de bron van informatie, is niet langer dan 30 minuten aaneengesloten. Het betreft in de functies wel nauwkeurig werken, maar hierbij kan worden volstaan met steeds terugkerende korte momenten van concentratie. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt in de functies geen bovennormale belasting plaats ten aanzien van vasthouden van de aandacht. Ook betreft het geen werken met complexe materie. De Raad heeft geen aanleiding om te twijfelen aan deze in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting. Betrokkene heeft daarover ook geen nader onderbouwd standpunt ingebracht.
De Raad stelt vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, nadat het Uwv de FML in overeenstemming heeft gebracht met de door deskundige aangewezen geachte beperkingen, onder de 35% blijft. Dit betekent dat het Uwv de uitkering van betrokkene terecht met ingang van 24 november 2016 heeft beëindigd. Nu pas in hoger beroep het bestreden besluit van een juiste motivering is voorzien, moet worden geoordeeld dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. Gelet op wat in deze uitspraak is overwogen bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, zodat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep gelet op de pas in hoger beroep ontstane juiste grondslag van het bestreden besluit.
Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het hoger beroepschrift, 2 keer 0,5 punt voor zienswijze en reactie)
De kosten van het rapport van medisch adviseur Kruithof van 11 oktober 2019 ten bedrage van €314,60 (inclusief omzetbelasting) komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
7. Van het Uwv wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht griffierecht geheven.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.364,60,-;
- -
-
bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren