Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:386, 17/2310 AOW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:386, 17/2310 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
24 februari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:386
Zaaknummer
17/2310 AOW

Inhoudsindicatie

Met een besluit van 4 april 2016 heeft de Svb betrokkene laten weten dat hij vanaf april 2016 voorlopig minder AOW ontvangt, omdat onduidelijk is of betrokkene als alleenstaande kan worden aangemerkt. Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2016 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat betrokkene sinds oktober 2016 weer een volledig AOW-pensioen ontvangt en dat over de periode van april 2016 tot en met september 2016 een nabetaling heeft plaatsgevonden. Bij de Svb kon op het moment dat het schorsingsbesluit werd genomen, het vermoeden bestaan dat betrokkene slechts recht had op een gehuwdenpensioen. Er bestond geen reden om de Svb te veroordelen tot betaling van proceskosten- en griffierechtvergoeding.

Uitspraak

17 2310 AOW

Datum uitspraak: 20 februari 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2017, 16/4057 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), naar de norm van een alleenstaande. Na raadpleging van de Basisregistratie Personen is gebleken dat er nog een ander persoon op het adres van betrokkene stond ingeschreven. De Svb is vervolgens een onderzoek gestart naar de woonsituatie van betrokkene. In dat kader is betrokkene bij brief van 28 januari 2016 verzocht het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingevuld te retourneren. Aangezien daarop niet werd gereageerd is dit verzoek bij brief van 2 maart 2016 herhaald. Ook daarop heeft betrokkene geen reactie gegeven. Vervolgens heeft de Svb met een besluit van 4 april 2016 betrokkene laten weten dat hij vanaf april 2016 voorlopig minder AOW ontvangt, omdat onduidelijk is of betrokkene als alleenstaande kan worden aangemerkt. Bij beslissing op bezwaar van 27 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2016 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat betrokkene sinds oktober 2016 weer een volledig AOW-pensioen ontvangt en dat over de periode van april 2016 tot en met september 2016 een nabetaling heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Svb aan betrokkene is tegemoetgekomen, zodat aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.

3. In hoger beroep heeft de Svb aangevoerd dat de veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht ten onrechte is geweest. De schorsing van het AOW-pensioen is rechtmatig geweest en van een tegemoetkomen aan de bezwaren van betrokkene is geen sprake.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. In geschil is of de rechtbank terecht een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken en in het verlengde daarvan terecht heeft bepaald dat de Svb het door betrokkene betaalde griffierecht dient te vergoeden.

4.2.

Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.3.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1468) geoordeeld dat, in gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende is tegemoetgekomen, de rechter vergoeding van griffierecht behoort te gelasten. Als hoofdregel moet hij dan het bestuursorgaan veroordelen in proceskosten die op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.

4.4.

De rechtbank heeft de omstandigheid dat het AOW-pensioen van betrokkene alsnog met ingang van april 2016 is verhoogd naar de norm van een alleenstaande, ten onrechte aangemerkt als een tegemoetkoming. Hierbij wordt van belang geacht dat het AOW-pensioen van betrokkene is geschorst vanwege onduidelijkheid over zijn woonsituatie. Uit artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b van de AOW volgt dat de betaling wordt geschorst als de Svb op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er recht op een lager ouderdomspensioen bestaat. De beoordeling van een schorsingsbesluit zoals hier aan de orde moet plaatsvinden aan de hand van de situatie op het moment van het nemen van dat besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5100). In dit geval kon bij de Svb op het moment dat het schorsingsbesluit werd genomen, het vermoeden bestaan dat betrokkene slechts recht had op een gehuwdenpensioen. Er was immers een andere (volwassen) persoon ingeschreven op het adres van betrokkene en een reactie op verzoeken van de Svb om het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingevuld terug te sturen, bleef uit. Dat de Svb, nadat hij het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingevuld terug had ontvangen, de schorsing van de betaling van het alleenstaandenpensioen heeft opgeheven, betekent niet dat de Svb is teruggekomen van zijn eerdere standpunt dat er op het moment van het schorsingsbesluit voldoende reden was voor schorsing. Dat voor betrokkene met de hervatting van de betaling van het ongehuwdenpensioen materieel bezien hetzelfde resultaat is bereikt als hij met zijn beroep heeft willen bereiken, doet daaraan niet af.

4.5.

Van andere omstandigheden om een proceskostenveroordeling in beroep uit te spreken of om vergoeding van griffierecht te gelasten, is niet gebleken. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij beslissingen over proceskosten en

griffierecht zijn gegeven;

- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en

A. van Gijzen en T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2020.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) A.L. Abdoellakhan