Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:387, 18/347 AOW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:387, 18/347 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2020
Datum publicatie
24 februari 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:387
Zaaknummer
18/347 AOW

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de Svb op het AOW-pensioen van betrokkene een korting heeft mogen toepassen voor het tijdvak 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984, hoewel dit tijdvak in het pensioenoverzicht als verzekerd tijdvak stond vermeld. De door de Svb toegepaste beleidsregel brengt niet met zich dat correctie van de eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken nooit mag plaatsvinden als de betrokkene te goeder trouw was en niet redelijkerwijs kon weten dat hij niet verzekerd was. Getoetst moet worden of in dit geval de correctie in strijd komt met, in het bijzonder, het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. Materieel is geen sprake van het met terugwerkende kracht herstellen van een gemaakte fout door de Svb ten nadele van de burger. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Er is sprake van een aan de Svb toe te rekenen toezegging waaruit betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Svb er bij de berekening van zijn AOW-pensioen van zou uitgaan dat hij van 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 verzekerd was geweest. Het algemeen belang bij berekening van het AOW-pensioen van betrokkene volgens de wettelijke voorschriften, mede in verband met het noodzakelijke evenwicht tussen pensioenbetaling en premieafdracht, legt in dit geval meer gewicht in de schaal dan het belang van betrokkene bij nakoming van de toezegging.

Uitspraak

18 347 AOW

Datum uitspraak: 20 februari 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

14 december 2017, 16/7945 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Namens de Svb heeft mr. J.A.J. Groenendaal hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. F.K. van Wijk een verweerschrift ingediend.

Betrokkene heeft een nader stuk ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wijk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.

Desgevraagd heeft de Svb bij brief van 24 april 2009 aan betrokkene een pensioenoverzicht toegezonden. Hierop staan verschillende tijdvakken vermeld waarin hij verzekerd is geacht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW), onder meer de periode vanaf het begin van zijn pensioenopbouw op 10 maart 1966 tot en met 22 december 1984. Tegen dit pensioenoverzicht heeft betrokkene geen rechtsmiddel ingesteld.

1.2.

Betrokkene heeft op 20 juni 2016 een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de Svb aan betrokkene een AOW-pensioen toegekend van 50% van het maximale AOW-bedrag voor een gehuwde. Hierbij is rekening gehouden met afgerond 25 jaar waarin betrokkene geen AOW-pensioen heeft opgebouwd. Onder meer over de periode van 13 oktober 1978 tot en met 21 juli 1985 is betrokkene niet verzekerd geacht.

1.3.

In bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2016 is namens betrokkene aangevoerd dat hij mocht vertrouwen op een pensioen dat is gebaseerd op de in het pensioenoverzicht vermelde tijdvakken van verzekering.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 13 juli 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zich niet verzetten tegen de gewijzigde vaststelling van de verzekerde tijdvakken.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover daarbij betrokkene voor het tijdvak 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 niet als AOW-verzekerd is aangemerkt. Volgens de rechtbank heeft de Svb op grond van zijn beleidsregel LJN SB1255 niet in redelijkheid de in het pensioenoverzicht onjuist vastgestelde verzekerde tijdvakken bij de toekenning van het AOW-pensioen kunnen corrigeren, omdat betrokkene volledig te goeder trouw was, terwijl niet is gebleken dat betrokkene redelijkerwijs kon weten dat hij niet verzekerd was. De rechtbank heeft de Svb opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen.

3. In hoger beroep heeft de Svb aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het beleid over de herziening ten nadele van de gerechtigde van een lopende uitkering, terwijl in deze zaak daar geen sprake van is. Volgens de Svb had de rechtbank zich op grond van de beleidsregel LJN SB1255 moeten beperken tot een toetsing aan het vertrouwens en rechtszekerheidsbeginsel.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of de Svb op het AOW-pensioen van betrokkene een korting heeft mogen toepassen voor het tijdvak 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984, hoewel dit tijdvak in het pensioenoverzicht als verzekerd tijdvak stond vermeld. Niet is in geding dat betrokkene gedurende dit tijdvak niet verzekerd was voor de AOW. Verder staat tussen partijen vast dat de vermelding van dit tijdvak als tijdvak van verzekering in het pensioenoverzicht, een gevolg is van een fout van de Svb.

4.2.1.

Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:316) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel.

4.2.2.

De Svb heeft beleid (LJN SB1255) ontwikkeld dat ziet op de situatie dat de vaststelling van verzekerde tijdvakken in een pensioenoverzicht onjuist is geweest. Dat beleid luidde ten tijde van de besluitvorming en voor zover hier van belang, als volgt:

“Bij de toekenning van het AOW-pensioen of de Anw-uitkering gaat de SVB uit van de verzekerde tijdvakken die al zijn vastgesteld. Als blijkt dat deze vaststelling niet juist is hanteert zij het volgende beleid. (…) Als correctie van de eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken ertoe zal leiden dat de belanghebbende recht heeft op een lager AOW-pensioen of een lagere Anw-uitkering, toetst de SVB in hoeverre het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zich verzetten tegen een herziening van de vastgestelde tijdvakken. De SVB gaat er vanuit dat het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zich hier in ieder geval niet tegen verzetten als de verzekerde tijdvakken onjuist zijn vastgesteld doordat de belanghebbende onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en hem dit kan worden verweten.”

4.2.3.

De Raad onderschrijft het standpunt van de Svb dat deze beleidsregel niet met zich meebrengt dat correctie van de eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken nooit mag plaatsvinden als de betrokkene te goeder trouw was en niet redelijkerwijs kon weten dat hij niet verzekerd was. De beleidsregel geeft voor gevallen als dit, waarin de onjuiste vaststelling van verzekerde tijdvakken in het pensioenoverzicht niet te wijten is aan de betrokkene, slechts de algemene regel van 4.2.1 weer. Getoetst moet dus worden of in dit geval de correctie in strijd komt met, in het bijzonder, het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

4.3.

Hoewel de Svb met het besluit van 13 juli 2016 de kwalificatie van het tijdvak

13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 als “verzekerd tijdvak” ongedaan heeft gemaakt, is materieel geen sprake van het met terugwerkende kracht herstellen van een gemaakte fout door de Svb ten nadele van de burger. Verder is vaste rechtspraak dat een in een pensioenoverzicht vastgesteld aantal verzekerde jaren niet ook voor de toekomst definitief vaststaat. Nu het feitelijke rechtsgevolg pas intreedt bij het besluit over het AOW-pensioen, moet de Svb op dat moment opnieuw onderzoeken in welke jaren iemand verzekerd was. Voor zover dit onderzoek ziet op jaren waarover via een pensioenoverzicht reeds een standpunt was bepaald, moet wel deugdelijk en toereikend worden gemotiveerd waarom de eerdere vaststelling onjuist was (vergelijk de uitspraak van de Raad van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1590). Tussen partijen is niet in geschil dat de Svb in dit geval aan die eis heeft voldaan. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is gelet op dit alles geen sprake.

4.4.1.

Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.

4.4.2.

In dit geval heeft de Svb in het pensioenoverzicht zonder voorbehoud vermeld gedurende welke tijdvakken betrokkene tot op dat moment AOW-verzekerd was geweest en welk pensioenbedrag hij als gevolg daarvan had opgebouwd. Betrokkene heeft onweersproken gesteld dat hij in eerste instantie twijfelde aan de juistheid van het pensioenoverzicht, dat zijn echtgenote enkele malen telefonisch contact heeft gehad met de Svb en dat de Svb daarbij heeft bevestigd dat het pensioenoverzicht juist was. Naar het oordeel van de Raad is onder die omstandigheden sprake van een aan de Svb toe te rekenen toezegging waaruit betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Svb er bij de berekening van zijn AOW-pensioen van zou uitgaan dat hij van 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 verzekerd was geweest. Het belang van betrokkene bij nakoming van deze toezegging moet dan ook worden afgewogen tegen het algemeen belang.

4.4.3.

Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat door het lager uitvallende AOW-pensioen zijn welstandsniveau niet noemenswaardig wordt beïnvloed. Hij heeft een ruim aanvullend pensioen en kan daar goed van rondkomen. Wel zou hij, als hij tijdig van deze lacune in zijn verzekeringsloopbaan op de hoogte was geweest, mogelijk in 2009 een ruimere aanvullende pensioenvoorziening hebben getroffen. Als de Svb zijn fout eerder ruiterlijk had erkend, zou betrokkene mogelijk niet bij de rechter tegen de korting op zijn pensioen zijn opgekomen.

4.4.4.

De Raad heeft begrip voor de ergernis van betrokkene. Dit neemt echter niet weg dat het algemeen belang bij berekening van het AOW-pensioen van betrokkene volgens de wettelijke voorschriften, mede in verband met het noodzakelijke evenwicht tussen pensioenbetaling en premieafdracht, in dit geval meer gewicht in de schaal legt. Om die reden behoefde de Svb dan ook niet, in strijd met de wet, de korting op betrokkenes AOW-pensioen voor het niet-verzekerde tijdvak 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 achterwege te laten.

4.5.

Gelet op 4.1 tot en met 4.4.4. moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en R.E. Bakker en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2020.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) G.S.M. van Duinkerken