Centrale Raad van Beroep, 25-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:428, 19-427 PW
Centrale Raad van Beroep, 25-02-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:428, 19-427 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 februari 2020
- Datum publicatie
- 2 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:428
- Zaaknummer
- 19-427 PW
Inhoudsindicatie
Geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. Appellant was te laat met indienen bezwaar en heeft eerst in beroep naar voren gebracht dat hij het besluit vijf dagen later had ontvangen dan waarvan het college was uitgegaan. Noodzaak instellen beroep was uitsluitend te wijten aan gemachtigde van appellant.
Uitspraak
19 427 PW
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2018, 18/4235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R.P. Dielbandhoesing hoger beroep in gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft het college de aanvraag van appellant om deel te nemen aan de minimaregelingen voor 2017 toegekend. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 mei 2018 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift een dag te laat is ingediend en geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Naar aanleiding van het in beroep bij de rechtbank ingenomen standpunt van appellant, dat hij het besluit van 1 december 2017 pas na 5 december 2017 heeft ontvangen, heeft het college besloten het bezwaarschrift van appellant alsnog inhoudelijk te behandelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, gelet op 1.2, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien het college te veroordelen in de proceskosten van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in dit geval geen aanleiding bestaat het college te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft het college appellant meegedeeld dat volgens de gegevens van het college het bezwaarschrift niet op tijd is ingediend. Daarbij heeft het college appellant verzocht voor 12 februari 2018 schriftelijk aan te geven om welke reden het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend. Bij e-mailbericht van 28 februari 2018 heeft gemachtigde van appellant gereageerd met de mededeling dat appellant onder andere vanwege zijn medische beperkingen afhankelijk van hem is, maar dat gemachtigde van appellant uitlandig was zodat hij niet in actie kon komen. Het college heeft gemachtigde van appellant vervolgens uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 maart 2018, maar daar is gemachtigde van appellant zonder bericht van verhindering niet verschenen. Het college heeft daarna het bestreden besluit genomen. Eerst in zijn beroepschrift van 11 juni 2018 heeft gemachtigde van appellant gemeld dat appellant het besluit van 1 december 2017 pas na 5 december 2017 heeft ontvangen, waarna het college het in 1.2 genoemde besluit heeft genomen.
Uit de in 4.2 geschetste omstandigheden volgt dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelswijze van de gemachtigde van appellant. Gemachtigde van appellant heeft gedurende de bezwaarfase meermaals de gelegenheid gehad te melden dat het bestreden besluit pas na 5 december 2017 door appellant was ontvangen. In dat geval had het college direct over kunnen gaan tot de besluitvorming als vermeld in 1.2. Het instellen van beroep was dan niet nodig geweest. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat in dit geval geen aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en Th. C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is verhinderd te ondertekenen.