Centrale Raad van Beroep, 18-03-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:700, 18/4391 ZW
Centrale Raad van Beroep, 18-03-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:700, 18/4391 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 maart 2020
- Datum publicatie
- 20 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:700
- Zaaknummer
- 18/4391 ZW
Inhoudsindicatie
Beëindiging recht op ziekengeld. Zorgvuldig medisch onderzoek. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante.
Uitspraak
18 4391 ZW
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2018, 17/4231 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.D.J. van Ruyven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ruyven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eymael.
OVERWEGINGEN
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] voor 32 uur per week in dienst van het Uwv. Op 2 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld met diverse klachten als gevolg van een ongeval. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 31 maart 2016 vastgesteld dat appellante per 1 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als [naam functie], maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
Het Uwv heeft appellante per 2 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 7 februari 2017 opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten. In verband hiermee heeft zij op 19 juni 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante, nadat een aanvullend telefonisch spreekuur op 8 augustus 2017 heeft plaatsgevonden, per 8 augustus 2017 geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van schadecorrespondent. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2017 vastgesteld dat appellante per 8 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 28 september 2017 onderzocht en daarnaast alle beschikbare informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante weliswaar aanvullend beperkt geacht voor grove trillingsbelasting van haar knieën, maar deze belasting komt in de geduide functies niet voor en heeft daarom geen gevolgen voor de inzetbaarheid. Ook heeft appellante geen aanvullende medische informatie overgelegd met daarin nieuwe gezichtspunten die zien op haar situatie rondom de datum hier in geding. Het medicijngebruik was bij de verzekeringsartsen reeds bekend. Omdat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling, is ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft zich, net als een andere arts, te houden aan de richtlijnen en protocollen teneinde diens onafhankelijkheid te waarborgen.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de keurende arts niet objectief is en haar bezwaren onvoldoende heeft meegenomen, althans daar onvoldoende onderzoek naar heeft gedaan. Dat de verzekeringsarts bij een andere afdeling van het Uwv werkt, neemt niet weg dat deze wel in dienst is van het Uwv. Daarmee is er alle reden voor appellante om te twijfelen aan de objectiviteit van de keurende arts. Ter voorkoming van de schijn van subjectiviteit heeft appellante daarom verzocht een onafhankelijk deskundige het onderzoek te laten verrichten.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat een verzekeringsarts van het Uwv niet objectief is omdat deze ook, evenals appellante is geweest, in dienst is van het Uwv. Ter voorkoming van de door appellante gestelde schijn van subjectiviteit, heeft het Uwv de gevalsbehandeling van eigen personeelsleden in overeenstemming met het “Protocol eigen personeel” (protocol) geconcentreerd bij het Team Eigen Personeel van de afdeling Bijzondere Zaken. Daarmee is de organisatie zodanig dat voldoende scheiding bestaat tussen het Uwv als werkgever van appellante en het Uwv als uitvoerder van de ZW. Het protocol is in dit geval ook gevolgd. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep desondanks niet objectief is geweest omdat uit de kort voor de zitting overgelegde (medische) informatie is gebleken dat appellante na haar ziekmelding op 13 februari 2019 wel is geaccepteerd in de ZW, wordt niet gevolgd. Deze informatie ziet op een periode ver na die hier in geding en bevat geen aanknopingspunten dat de medische situatie van appellante op de datum in geding, 8 augustus 2017 door de verzekeringsartsen van het Uwv onjuist is ingeschat. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante per 8 augustus 2017 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.E. König