Centrale Raad van Beroep, 09-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:908, 18-3350 AOW
Centrale Raad van Beroep, 09-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:908, 18-3350 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 april 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:908
- Zaaknummer
- 18-3350 AOW
Inhoudsindicatie
Na wijziging geboortedatum echtgenote herziening toeslag met een terugwerkende kracht van vijf jaar naar 88% van de maximale toeslag.
Uitspraak
/18 3350 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2018, 18/367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 april 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.
OVERWEGINGEN
Appellant is op 1 juli 1970 gehuwd met [naam echtgenote appellant] (echtgenote). Bij besluit van 12 oktober 2005 is aan appellant met ingang van 1 juli 2004 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend en een toeslag voor zijn echtgenote. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat de echtgenote op 1 juli 1945 is geboren. Per 1 juli 2010 is het recht op toeslag beëindigd, omdat de echtgenote de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Op 7 januari 2015 heeft de Svb een verzoek van appellant ontvangen om de geboortedatum van zijn echtgenote te wijzigen in 1 juli 1949. Verder is gevraagd om in de toeslag de huwelijkse tijdvakken van de echtgenote te honoreren op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV). Daarbij is verwezen naar een eerder verzoek van 15 juli 2013, waarvan een kopie is ingezonden.
Bij besluit van 29 maart 2017 heeft de Svb de geboortedatum van de echtgenote gewijzigd van 1 juli 1945 in 1 juli 1949. Daarbij is aan appellant met één jaar terugwerkende kracht vanaf het verzoek van 7 januari 2015 recht op toeslag toegekend, vanaf januari 2014 tot en met augustus 2014.
In bezwaar is appellant opgekomen tegen de mate van terugwerkende kracht bij het toekennen van de toeslag en het niet meetellen van huwelijkse tijdvakken op grond van het NMV bij de berekening van de toeslag.
Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2017 gegrond verklaard. De toeslag van appellant is met een terugwerkende kracht van vijf jaar over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2014 herzien naar 88% van de maximale toeslag. De Svb heeft daarbij erkend dat het besluit van 12 oktober 2005 onmiskenbaar onjuist was als gevolg van een fout van de Svb. In aanmerking is genomen dat de echtgenote van appellant voldoet aan de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van huwelijkse tijdvakken vanaf de datum van het huwelijk, tot de datum waarop het NMV per 1 november 2004 is gewijzigd. Op de toeslag moet een korting worden toegepast voor de niet-verzekerde tijdvakken 1 juli 1964 tot en met 30 juni 1970 en 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005. Dat betekent dat de echtgenote van appellant acht jaar (lees: zes) en acht maanden niet verzekerd is geweest voor de AOW.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De periode op basis waarvan de korting op de toeslag is berekend, is volgens de rechtbank juist vastgesteld. Verder is de rechtbank van oordeel dat de Svb terecht, conform zijn beleidsregel LJN SB1076, een maximale terugwerkende kracht van vijf jaar heeft toegepast, waarbij is uitgegaan van het herzieningsverzoek van 7 januari 2015 en niet van het moment waarop de Svb zijn fout redelijkerwijs had kunnen constateren. Daarbij is overwogen dat appellant niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat het eerdere herzieningsverzoek van 15 juli 2013 ter post is bezorgd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken.
3. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden dat voor zijn echtgenote geen huwelijkse tijdvakken in aanmerking kunnen worden genomen over de periode van 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005. Verder is aangevoerd dat de Svb de termijn van het toekennen van de terugwerkende kracht van de toeslag had moeten berekenen vanaf het moment waarop de Svb zijn fout redelijkerwijs had kunnen en moeten constateren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Huwelijkse tijdvakken
In het midden kan worden gelaten of voor de echtgenote van appellant over de periode van 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005 terecht geen huwelijkse tijdvakken in aanmerking worden genomen voortvloeiende uit het NMV. Beantwoording van deze vraag kan in deze procedure immers niet leiden tot het door appellant gewenste resultaat. Daarvoor is van belang dat de echtgenote van appellant voor de berekening van de toeslag in totaal zes jaar en acht maanden niet verzekerd is geacht voor de AOW. De door appellant bestreden periode van 1 november 2004 tot en met 30 juni 2005 betreft een tijdvak van acht maanden. Indien appellant op dit punt in het gelijk zou worden gesteld, zou dat betekenen dat zijn echtgenote in totaal zes jaar niet verzekerd is voor de AOW. Daarmee verandert de korting van 12% op de toeslag niet.
Terugwerkende kracht
Niet in geschil is dat de Svb de beleidsregel LJN SB1076 heeft toegepast, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. In geschil is of de Svb op grond van artikel 4:84 van de Awb ten voordele van appellant van zijn beleid had moeten afwijken en appellant een toeslag had moeten toekennen vanaf het moment waarop de Svb zijn fout redelijkerwijs had kunnen en moeten constateren.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven.
De Raad ziet geen aanleiding om zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2019,ECLI:NL:CRVB:2019:285), waarin het beleid van de Svb ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit door de Raad is aanvaard, te verlaten. Hoewel de Svb heeft erkend een fout te hebben gemaakt doordat de wijziging van de geboortedatum van de echtgenote al op 29 augustus 2005 door appellant is gemeld, kan dat niet afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van appellant om zelf eerder stappen te ondernemen om dit te laten corrigeren. De gevolgen van het nalaten hiervan komen deels voor rekening en risico van appellant. Wat overigens in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M.M. van der Kade en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.M. van de Ven