Centrale Raad van Beroep, 15-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:944, 19-837 WMO 15
Centrale Raad van Beroep, 15-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:944, 19-837 WMO 15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 april 2020
- Datum publicatie
- 16 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:944
- Zaaknummer
- 19-837 WMO 15
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de hulpvraag van appellant redelijkerwijs voorzienbaar was en voorkomen had kunnen worden.
Uitspraak
19/837 WMO15
Datum uitspraak: 15 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2019, 18/4139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 17/7818 WMO15, plaatsgevonden op 4 maart 2020. Namens appellant is mr. Maduro verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes. Mr. Maduro heeft het hoger beroep in de zaak 17/7818 WMO15 ter zitting ingetrokken.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1966, is onder meer bekend met de ziekte van Bechterew. Appellant is in juli 2016 verhuisd naar de [adres] .
Appellant heeft op 26 juni 2017 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – voor zover hier van belang – een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift. Bij besluit van 29 juni 2017 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2017 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant is verhuisd naar een niet geschikte woning. Appellant had zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren kunnen voorzien en had hierop moeten anticiperen bij het zoeken naar een nieuwe woning. Er waren voldoende woningen beschikbaar die (meer) geschikt waren. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat er geen geschikte woningen voor hem waren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat appellant had kunnen voorzien dat een woning met trap niet geschikt was. Verder heeft appellant niet onderbouwd dat er geen geschikte woningen te vinden waren.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij niet kon wachten op andere woningen, omdat zijn toenmalige woning zou worden gesloopt. Er waren geen andere, wel geschikte, woningen beschikbaar. Appellant heeft ten slotte gesteld dat aanleiding bestond om de hardheidsclausule toe te passen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geschil is de vraag of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant door te verhuizen naar een ongeschikte woning zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en had kunnen voorkomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning van appellant niet geschikt is. In de woning bevindt zich een trap en appellant ondervindt belemmeringen ten aanzien van traplopen. Gelet hierop was voorzienbaar dat appellant belemmeringen zou ondervinden bij het normale gebruik van de woning.
De beroepsgrond van appellant dat hij vanwege de aankomende sloop van zijn oude woning moest verhuizen en dat er ten tijde van de verhuizing geen geschikte woningen waren, slaagt niet. In een situatie als die van appellant, waarbij de verhuizing reeds heeft plaatsgevonden op het moment dat om een woningaanpassing wordt verzocht, ligt het op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat er ten tijde van de verhuizing geen geschikte woningen voor hem beschikbaar waren. Appellant heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Niet is gebleken van omstandigheden die het college aanleiding hadden moeten geven toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Gezien het voorgaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de hulpvraag van appellant redelijkerwijs voorzienbaar was en voorkomen had kunnen worden.
Uit wat onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) G.S.M. van Duinkerken