Centrale Raad van Beroep, 14-01-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:115, 19/539 AOW
Centrale Raad van Beroep, 14-01-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:115, 19/539 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 januari 2021
- Datum publicatie
- 21 januari 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:115
- Zaaknummer
- 19/539 AOW
Inhoudsindicatie
De Svb heeft appellante terecht niet verzekerd geacht voor de AOW van 16 maart 1999 tot en met 13 augustus 2017. De stelling van appellante dat de uitzondering in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB een aanvulling vormt op artikel XXVII, eerste lid, van de ICTY-Zetelovereenkomst, wordt verworpen. Met betrekking tot deze periode stelt de Svb dat appellante werkzaam was bij een volkenrechtelijke organisatie. De door appellante ingezonden bewijsstukken over haar werkzaamheden als freelancer in deze periode zijn onvoldoende om verzekering vast te stellen vanaf 16 maart 1999.
Uitspraak
19 539 AOW
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 december 2018, 18/2065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Degelink heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning, die via videobellen heeft deelgenomen.
OVERWEGINGEN
Appellante heeft op 6 maart 2017 een pensioenoverzicht op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd bij de Svb. Met een besluit van 17 augustus 2017 heeft de Svb appellante laten weten dat zij verzekerd is geweest voor de AOW van 11 mei 1977 tot en met 15 maart 1999 en niet verzekerd van 16 maart 1999 tot en met 13 augustus 2017. Met betrekking tot deze laatste periode stelt de Svb dat appellante werkzaam was bij een volkenrechtelijke organisatie. De door appellante ingezonden bewijsstukken over haar werkzaamheden als freelancer in deze periode zijn onvoldoende om verzekering vast te stellen vanaf 16 maart 1999.
In bezwaar heeft appellante samengevat aangevoerd dat meer stukken over haar freelance werkzaamheden dan zij heeft overgelegd, in redelijkheid niet kunnen worden gevergd.
Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen. Appellante was in de periode in geding werkzaam bij het [instantie] ( [instantie] ). Op grond van artikel XXVII van het Zetelverdrag inzake het ICTY tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties (VN) van 29 juli 1994, Trb. 1994, 189 (ICTY-Zetelovereenkomst) zijn de in die bepaling bedoelde personen in alle opzichten uitgesloten van de verplichte sociale verzekering in Nederland. Nu artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst eenieder verbindend is, vinden nationale regelingen als het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) geen toepassing als die toepassing in strijd komt met deze bepaling. Dat is bepaald in artikel 94 van de Grondwet. Dat appellante in de jaren 1999 tot en met 2012, met uitzondering van het jaar 2007, in Nederland als zelfstandige en als freelance tolk werkzaamheden heeft verricht, leidt daarom niet tot verzekering voor de AOW.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Voor zover relevant heeft de rechtbank het volgende overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de ICTY-Zetelovereenkomst dat appellante is uitgesloten van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving, in het bijzonder de AOW. Op grond van artikel 94 van de Grondwet moet artikel 14 van het BUB buiten toepassing blijven. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2623, in stand gelaten bij arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1792.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB AOW-verzekerd is geweest gedurende de jaren waarin zij naast haar werkzaamheden voor het [instantie] werkzaam was als zelfstandige en freelance tolk. Appellante meent dat artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB niet in strijd komt met artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst, maar hierop een aanvulling vormt. Verder vindt appellante dat er met twee maten wordt gemeten omdat zij wel wordt uitgesloten van de AOW-verzekering maar, anders dan functionarissen bij het [instantie] van een andere dan de Nederlandse nationaliteit, geen vrijstelling heeft van een aantal Nederlandse belastingen en andere heffingen.
De Svb bepleit bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst luidt:
“Social security and Pension Fund
1. Officials of the Tribunal are subject to the United Nations Staff Regulations and Rules and, if they have an appointment of six months' duration or more, become participants in the United Nations Pension Fund. Accordingly, such officials shall be exempt from all compulsory contributions to the Netherlands social security organizations. Consequently, they shall not be covered against the risks described in the Netherlands social security regulations.
2. The provisions of paragraph 1 above shall apply mutatis mutandis to the members of the family forming part of the household of the persons referred to in paragraph 1 above, unless they are employed or self-employed in the host country or receive Netherlands social security benefits.”
Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB luidt:
1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is, tenzij hij:
a. in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking; (..)
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden van appellante als zelfstandige en freelance tolk arbeid vormen in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB. De vraag is of toepassing van de onder a vervatte uitzondering op de hoofdregel van artikel 14, eerste lid, op grond van artikel 94 van de Grondwet achterwege moet blijven omdat deze toepassing onverenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.
Voorop moet worden gesteld dat artikel XXVII, eerste lid, van de ICTY‑Zetelovereenkomst een ieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 van de Grondwet.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:284, zijn de in artikel XXVII, eerste lid, van de ICTY-Zetelovereenkomst bedoelde personen in alle opzichten uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Dat geldt zowel voor de heffing van premie als voor het recht op uitkering. Dit brengt mee dat appellante, gedurende de tijdvakken waarin zij naast haar werk voor het [instantie] tevens werkte als zelfstandige en freelance tolk, door deze bepaling was uitgesloten van de kring der verzekerden voor (onder meer) de AOW. Voor familieleden van officials van het [instantie] is in artikel XXVII, tweede lid, van de Zetelovereenkomst, bepaald dat deze uitsluiting buiten toepassing kan blijven als de betrokkene in Nederland, al dan niet in dienstbetrekking arbeid verricht. Zo’n uitzondering is niet opgenomen voor officials van het [instantie] . Daarom moet worden aangenomen dat de verdragsluitende partijen hebben bedoeld de officials zelf zonder uitzonderingsmogelijkheid uit te sluiten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland (vgl. overweging 2.4.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1792). De stelling van appellante dat de uitzondering in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het BUB een aanvulling vormt op artikel XXVII, eerste lid, van de ICTY-Zetelovereenkomst, wordt dan ook verworpen.
Ook de stelling van appellante dat er met twee maten wordt gemeten omdat zij wel wordt uitgesloten van de AOW-verzekering, maar geen vrijstelling heeft van een aantal Nederlandse belastingen en andere heffingen, treft geen doel. Voor alle officials van het [instantie] geldt dat zij, welke nationaliteit zij ook hebben, zijn uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Dat voor fiscale heffingen wel onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit, is in deze procedure niet van belang.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de Svb appellante terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW van 16 maart 1999 tot en met 13 augustus 2017. De rechtbank heeft het beroep van appellante op goede gronden ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en E.E.V. Lenos en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) D. Bakker
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.