Centrale Raad van Beroep, 20-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1227, 19/4592 AOW
Centrale Raad van Beroep, 20-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1227, 19/4592 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 mei 2021
- Datum publicatie
- 28 mei 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1227
- Zaaknummer
- 19/4592 AOW
Inhoudsindicatie
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Niet in geschil is dat betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen. De Raad is echter van oordeel dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de Svb bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag is uitgegaan van een onjuist inkomen van zijn partner. In de toelichting bij het toekenningsbesluit van 29 oktober 2014 is duidelijk uiteengezet dat de hoogte van de toeslag afhangt van het inkomen van de partner. Daarbij is uitgelegd dat inkomen uit arbeid gedeeltelijk van de maximale toeslag wordt afgetrokken en overige inkomsten helemaal. Dit betekent dat het vermelde beleid er niet aan in de weg stond dat de Svb bij de herziening van de toeslag een volledig terugwerkende kracht toepaste. Toepassing nieuwe gedragslijn Svb in afwachting van nieuw beleid. Dit beleid is eerder niet op bedenkingen van de Raad gestuit. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat in het geval van betrokkene toepassing van deze gedragslijn er niet toe leidt dat de terugwerkende kracht van de herziening moet worden gematigd. In dit geval had het feit dat op het aanvraagformulier bij de vragen naar inkomen van de partner zowel inkomen uit arbeid als pensioen of uitkering waren aangekruist, bij de Svb twijfel moeten oproepen over de vraag of de gegevens uit de basisregistraties wel volledig waren. Herziening met volledig terugwerkende kracht is in dit geval kennelijk onredelijk in de zin van de omschreven vaste gedragslijn. De Raad constateert dat de Svb deze vaste gedragslijn niet consistent heeft toegepast. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een gebrek. De Raad acht zich, gelet op de discretionaire ruimte die voor de Svb binnen de gedragslijn bestaat, niet in staat zelf in de zaak te voorzien. De Svb zal daarom opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en daarbij de herziening moeten beperken. De door betrokkene aangevoerde argumenten duiden niet op dringende redenen waarom de Svb de herziening meer zou moeten matigen dan is overwogen. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
Uitspraak
19 4592 AOW
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 september 2019, 19/501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.P.M. van Gilse een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek en J.Y. van den Berg. Namens betrokkene is mr. Van Gilse verschenen.
OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft in oktober 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij de aanvraag heeft betrokkene bij de vraag naar inkomsten uit pensioen of uitkering de optie aangekruist dat zijn partner, naast loon van een werkgever, inkomsten uit pensioen of uitkering ontvangt. Bij besluit van 29 oktober 2014 is aan betrokkene met ingang van 2 december 2014 een ouderdomspensioen toegekend en een toeslag voor zijn partner. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag heeft de Svb rekening gehouden met inkomsten uit arbeid van de partner van betrokkene van € 614,46.
In december 2017 heeft betrokkene de Svb geïnformeerd over een wijziging in het inkomen van zijn partner. Uit een hierna door de Svb ingesteld onderzoek is komen vast te staan dat de partner van betrokkene vanaf 29 juni 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Deze arbeidsongeschiktheidsuitkering werd tot aan het faillissement van de werkgever van de partner op 20 november 2017 door deze werkgever aan haar uitbetaald en was niet zichtbaar in Suwinet.
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft de Svb de toeslag van betrokkene over de periode van december 2014 tot en met november 2017 beëindigd, omdat het inkomen van zijn partner over die periode te hoog was om voor toeslag in aanmerking te komen. Bij besluit van dezelfde datum is de over die periode te veel betaalde toeslag van € 17.912,49 van betrokkene teruggevorderd.
Bij besluit van 11 december 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 19 juni 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het herzieningsbesluit van 19 juni 2018 herroepen voor zover de herziening met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, het terugvorderingsbesluit van 19 juni 2018 herroepen en een proceskostenveroordeling uitgesproken. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene op basis van het toekenningsbesluit van 29 oktober 2014 niet kon en moest weten dat zijn toeslag verkeerd werd berekend. De rechtbank heeft betrokkene gevolgd in zijn standpunt dat niet van hem kon worden verwacht dat hij besefte dat de toeslag niet juist was. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat betrokkene geen informatie heeft achtergehouden over de uitkering van zijn partner, dat de Svb meerdere keren heeft aangegeven de gebruikte gegevens bij de Belastingdienst te hebben gecheckt en dat het inkomen uit arbeid van de partner dat werd gebruikt bij de berekening juist was.
3. De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste weergave heeft gegeven van het beleid dat wordt gevoerd over de invulling van het begrip dringende reden als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de AOW. Volgens de Svb is de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat van betrokkene niet verwacht kon worden dat hij besefte dat de berekening van zijn toeslag niet juist was. De Svb is van mening dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de toeslag te hoog was.
4. De Raad oordeelt als volgt.
In geschil is de herziening en de terugvordering van de toeslag over december 2014 tot en met november 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene door de hoogte van het inkomen van zijn partner geen recht had op een toeslag op zijn ouderdomspensioen.
Uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW, volgt dat als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb verplicht is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
Toepassing beleid
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. In een dergelijk geval herziet de Svb de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht.
Niet in geschil is dat betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen. De Raad is echter van oordeel dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de Svb bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag is uitgegaan van een onjuist inkomen van zijn partner. In de toelichting bij het toekenningsbesluit van 29 oktober 2014 is duidelijk uiteengezet dat de hoogte van de toeslag afhangt van het inkomen van de partner. Daarbij is uitgelegd dat inkomen uit arbeid gedeeltelijk van de maximale toeslag wordt afgetrokken en overige inkomsten helemaal. Verder is uitgelegd dat met inkomen uit arbeid is bedoeld het inkomen dat de partner met werken verdient en dat met overige inkomsten uitkeringen zijn bedoeld. Uit de berekening van de toeslag in dat besluit blijkt dat de Svb is uitgegaan van een maandinkomen van de partner van € 614,46 en dat dit inkomen gedeeltelijk van de maximale toeslag werd afgetrokken. Betrokkene had bij lezing van het besluit kunnen onderkennen dat de vaststelling van het inkomen van zijn partner niet juist was, omdat de inkomsten uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet werden meegenomen. Ook in opvolgende besluiten over de toeslag in de jaren 2015, 2016 en 2017 is aan betrokkene medegedeeld van welke inkomsten uit arbeid van de partner is uitgegaan. Het had betrokkene moeten opvallen dat het inkomen uit arbeidsongeschiktheidsuitkering van zijn partner niet bij de berekening van de hoogte van de toeslag was betrokken. Dit betekent dat het onder 4.3 vermelde beleid er niet aan in de weg stond dat de Svb bij de herziening van de toeslag een volledig terugwerkende kracht toepaste.
Toepassing nieuwe gedragslijn
Zoals op zitting aan de orde is geweest en nader is toegelicht, hanteert de Svb – in afwachting van nieuw beleid – inmiddels ook een vaste gedragslijn in zaken als deze, waarin de uitkering is herzien met volledig terugwerkende kracht ten nadele van de belanghebbende (zie de uitspraak van de Raad van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:672). In die gedragslijn is aansluiting gezocht bij het “oude” beleid over de toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit beleid was de mogelijkheid opgenomen geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid werd waarde gehecht aan de mate waarin aan de belanghebbende en aan de Svb een verwijt kon worden gemaakt. Ook was van belang de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijkse leven van de belanghebbende. Als de Svb op grond van deze factoren van oordeel was dat volledige herziening kennelijk onredelijk was, werd de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking gematigd. Dit beleid is eerder niet op bedenkingen van de Raad gestuit.
Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat in het geval van betrokkene toepassing van deze gedragslijn er niet toe leidt dat de terugwerkende kracht van de herziening moet worden gematigd. Volgens de Svb is er geen sprake van een fout van zijn kant. Bij de vaststelling van het inkomen van de partner moet de Svb immers uitgaan van de juistheid van de gegevens in de basisregistraties die via Suwinet kunnen worden geraadpleegd. Er was daarom geen aanleiding om te onderzoeken of alle gegevens wel correct waren. Daarbij is benadrukt dat de overheid op grond van de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen maar éénmalig gegevens mag uitvragen. Andere overheidsorganen moeten dan van die gegevens gebruik maken.
Aan de Svb kan worden toegegeven dat de Svb, op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi), geen gegevens mag uitvragen van verzekerden en pensioengerechtigden, voor zover deze verkregen kunnen worden uit de basisregistratie personen of de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet Suwi. Een uitzondering geldt echter als een goede vervulling van de taak van de Svb hierdoor wordt belet. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen wordt het iedere organisatie in bijzondere situaties toegestaan alsnog de gegevens bij de belanghebbende op te vragen. Dit kan aan de orde zijn indien bij de uitvoering blijkt, dat ten aanzien van die belanghebbende verwacht kan worden dat de kwaliteit (actualiteit, volledigheid) van de uit administraties te verkrijgen gegevens tekort schiet of wanneer daarover gerede twijfel bestaat (Kamerstukken II 2006-2007, 30 970, nr. 3, p. 7).
In dit geval had het feit dat op het aanvraagformulier bij de vragen naar inkomen van de partner zowel inkomen uit arbeid als pensioen of uitkering waren aangekruist, bij de Svb twijfel moeten oproepen over de vraag of de gegevens uit de basisregistraties wel volledig waren. De Svb had hierin aanleiding moeten zien navraag te doen bij betrokkene. Nu dit is nagelaten is de teveelbetaling mede aan de Svb te wijten.
Hier staat tegenover dat aan betrokkene kan worden verweten dat hij redelijkerwijs had moeten onderkennen dat de toeslag tot een te hoog bedrag werd uitbetaald. Zoals in 4.4 is overwogen, heeft de Svb duidelijk uitgelegd dat zowel inkomen uit arbeid als een uitkering van invloed zijn op de toeslag. Dat had betrokkene aanleiding moeten geven, zowel bij de toekenning van de toeslag als bij de herziening van de toeslag in de jaren daarna, bij de Svb na te vragen of de toeslag wel juist was vastgesteld.
Alles afwegende komt de Raad tot het oordeel dat de onjuiste toekenning in meer dan verwaarloosbare mate aan de Svb kan worden verweten, maar dat het eenmalige verwijt aan de Svb kleiner is dan het verwijt over langere tijd aan betrokkene. Herziening met volledig terugwerkende kracht is in dit geval kennelijk onredelijk in de zin van de in 4.5 omschreven vaste gedragslijn. De Raad constateert dat de Svb deze vaste gedragslijn niet consistent heeft toegepast. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een gebrek. De Raad acht zich, gelet op de discretionaire ruimte die voor de Svb binnen de gedragslijn bestaat, niet in staat zelf in de zaak te voorzien. De Svb zal daarom opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en daarbij de herziening moeten beperken. Als gevolg daarvan moet ook de terugvordering worden verminderd. Ten overvloede merkt de Raad op dat een beperking van de herziening die ertoe leidt dat 75% van het onverschuldigd betaalde bedrag moet worden terugbetaald, de toets van de Raad zou kunnen doorstaan.
Dringende reden
Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW kan de Svb geheel of gedeeltelijk afzien van de herziening als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet dan gaan om incidentele uitzonderingen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor de betrokkene heeft (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6492). De door betrokkene aangevoerde argumenten duiden niet op dringende redenen waarom de Svb de herziening meer zou moeten matigen dan onder 4.10 is overwogen. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij de besluiten van 19 juni 2018 zijn herroepen en aan de Svb niet is opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad zal de Svb opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 19 juni 2018, met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Proceskostenveroordeling
5. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 1.068,- in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de besluiten van 19 juni 2018 zijn herroepen en niet is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
- -
-
draagt de Svb op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de besluiten van 19 juni 2018 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
bepaalt dat beroep tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- -
-
veroordeelt de Svb in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn