Centrale Raad van Beroep, 26-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1268, 18/150 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 26-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1268, 18/150 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 26 mei 2021
- Datum publicatie
- 2 juni 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1268
- Zaaknummer
- 18/150 WMO15
Inhoudsindicatie
Het college heeft ten onrechte de sta- en ligfunctie op de verstrekte elektrische rolstoel afgewezen. Onvoldoende medische grondslag. De Raad voorziet zelf en bepaalt dat het college aan appellant een sta- en ligfunctie op zijn elektrische rolstoel verstrekt.
Uitspraak
18 150 WMO15
Datum uitspraak: 26 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2017, 17/5385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R.F.J. van de Pol hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van de Pol, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, geboren in 1979, is onder meer bekend met een hoge complete dwarslaesie, spasmen in de spieren van de romp en benen, een heupaandoening en ADHD. Appellant beschikt over een in 2013 door het college in bruikleen verstrekte elektrische rolstoel.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan appellant een maatwerkvoorziening in de vorm van een elektrische rolstoel verstrekt. Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft het college de sta- en ligfunctie op deze rolstoel afgewezen. Hieraan heeft het college medische adviezen van de MO-zaak van 31 mei 2016 en 29 juli 2016 ten grondslag gelegd.
Appellant heeft tegen het besluit van 12 augustus 2016 bezwaar gemaakt en verwezen naar een brief van het ZitAdviesTeam van Sophia Revalidatie Den Haag van 2 maart 2016, een brief van revalidatiearts drs. N.A.A. van Kleef van 11 maart 2016 en een brief van 10 november 2016 van fysiotherapeut M.P. Schamper.
De MO-zaak heeft op 22 maart 2017 aanvullend geadviseerd. Ergotherapeut M. Veltman-Schiphorst heeft hierop namens appellant bij brief van 14 april 2017 gereageerd.
2. Bij besluit van 26 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2016 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de adviezen van de MO-zaak heeft het college zich op het standpunt gesteld dat uit medisch oogpunt geen indicatie bestaat voor een sta- en ligfunctie op de elektrische rolstoel. Het afwezig zijn van een sta- en ligfunctie belet appellant namelijk niet om zelfredzaam te zijn op de wijze zoals de Wmo 2015 die beoogt. Appellant wordt met een rolstoel zonder sta- en ligfunctie, maar met een verstelbare rugleuning, kantelverstelling en antidecubitus kussen, in voldoende mate in staat gesteld om te participeren.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat en voor zover van belang, overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de medische adviezen van de MO-zaak niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of inhoudelijk onjuist zijn. Niet is gebleken dat de situatie van appellant onjuist is ingeschat. Met de verklaringen van de ergotherapeut, fysiotherapeut en revalidatiearts heeft appellant de juistheid van de adviezen van de MOzaak niet weerlegd. Het college heeft de medisch adviezen van de MO-zaak dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Appellant wordt met een elektrische rolstoel zonder sta- en ligfunctie in voldoende en aanvaardbare mate in staat gesteld om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Hierbij is van belang dat appellant in staat is om vier uur per dag aaneengesloten buitenshuis activiteiten te verrichten.
4. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar revalidatiearts Van Kleef, het ZitAdviesTeam van Sophia Revalidatie Den Haag en de ergotherapeute (samengevat) aangevoerd dat een elektrische rolstoel zonder sta- en ligfunctie geen passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Met enkel de kantel- en rughoekverstelling kan appellant niet volledig strekken en kan hij zijn spasmen niet volledig laten uitwerken. De verplaatsingsmogelijkheid naar bed via de tillift is alleen thuis beschikbaar en is te belastend voor zijn spieren en gewrichten. Ook zijn actieradius wordt hierdoor behoorlijk beperkt, omdat appellant in de buurt van huis moet blijven om op tijd volledig horizontaal te kunnen gaan liggen. Appellant is hierdoor niet in staat om zijn vriendin, vader of beste vriend te bezoeken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of een elektrische rolstoel zonder sta- en ligfunctie een maatwerkvoorziening is die een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Revalidatiearts Van Kleef heeft in zijn brief van 11 maart 2016 een onderbouwing gegeven voor de medische noodzaak van een sta- en ligfunctie op de elektrische rolstoel van appellant. In de brief staat het volgende vermeld:
“(…) 1. staan is van belang om gevolgen van de dwarslaesie zoals contracturen en spierverkortingen te voorkomen. En hiermee op langere termijn ernstige secundaire complicaties als huidproblemen en decubitus wonden bij deze complete dwarslaesie te voorkomen. Daarbij is het inmiddels bekend dat er sprake is van beginnende coxartrose van beide heupgewrichten waardoor de noodzaak bestaat middels de elektrische rolstoel regelmatig te veranderen van bewegingshoek van de heupen (naar een gestrekte positie en dus staande en/of liggende positie). Naast fysiotherapie is dit belangrijk om zodoende ernstige flexiecontracturen van de heupen te voorkomen.
2. liggen is van belang om te rusten op momenten dat dit nodig is, zonder dat daarvoor een transfer gedaan hoeft te worden. Transfers dienen tot een minimum beperkt te worden omdat deze bij deze complete dwarslaesie ook weer risico geeft op overbelasting van armen en schouders (bij status na SLAP laesie van de rechter schouder) en energie vragen waar patiënt efficiënt mee dient om te gaan overdag. Patiënt is de hele dag gemobiliseerd in zijn stoel en moet kunnen rusten in zijn stoel op momenten dat hij hier behoefte aan heeft, in een liggende positie in zijn huidige rolstoel.
3. staan en liggen, met behulp van deze rolstoel is naast bovengenoemde factoren van medisch belang om de druk regelmatig van het zitvlak te halen en meer te verdelen en zodoende decubitus van het zitvlak te voorkomen bij volkomen afwezige sensibiliteit van het zitvlak, en atrofie van de bilmusculatuur als gevolg van de dwarslaesie. (…)”
In het aanvullend advies van 29 juli 2016 van de MO-zaak heeft arts J.M. Karsten, na consultatie van een andere revalidatiearts, gesteld dat de argumenten van Van Kleef met betrekking tot de ontwikkeling van contracturen, decubitus en het nemen van rust inhoudelijk wel kloppen en preventief realiseerbaar zijn met een aangepaste rolstoel met sta- en ligfunctie. Er zijn echter ook behandelmogelijkheden door de fysiotherapeut en het nemen van extra rust gedurende de dag. In het advies van 22 maart 2017 heeft Karsten gesteld dat aannemelijk is dat appellant overdag een extra rustperiode heeft (ongeveer een uur) en hij hiervoor zijn bed kan gebruiken. Rusten kan deels opgevangen worden door een kantelfunctie en rugverstelbaarheid. Echter is dit, rekening houdend met het advies van de revalidatiearts, niet adequaat om dagen achtereen te doen. Na een hele dag niet thuis, moet appellant de volgende dagen wel de rustmomenten op bed nemen overdag.
Uit de informatie van de behandelend revalidatiearts volgt dat liggen voor appellant van belang is om te kunnen rusten op momenten dat dit nodig is. Ter zitting is nader toegelicht dat het rusten in gestrekte positie een regelmaat van vijftien minuten per twee uur, of tien minuten na een uur betreft. De stelling van het college dat het liggen kan worden ondervangen met een uur extra rust gedurende de dag op bed, gaat daarmee voorbij aan de door de revalidatiearts gemotiveerde medische noodzaak om gedurende de dag regelmatig te rusten in gestrekte liggende positie in de rolstoel op momenten dat appellant hieraan behoefte heeft. Hierbij is ook van belang dat transfers tot het minimum dienen te worden beperkt. Dat ook transfers met de plafondlift belastend voor appellant zijn en vermeden moeten worden, zoals de ergotherapeut op 14 april 2017 heeft gemotiveerd, heeft het college niet weersproken.
Verder acht de revalidatiearts de sta-functie op de elektrische rolstoel, naast fysiotherapie, medisch noodzakelijk om ernstige flexiecontracturen van de heupen te voorkomen. Ook de fysiotherapeut heeft bevestigd dat een stoel met sta-functie een goede uitkomst zou zijn. Bij brief van 10 november 2016 heeft fysiotherapeut M.P. Schamper hierover bericht dat appellant onder behandeling is voor het behouden van kracht, stabiliteit, mobiliteit en conditie, door middel van hydrotherapie en oefentherapie, beiden een keer per week. De fysiotherapeut stelt dat het beter is de oefeningen een tot drie keer per dag te doen, hetgeen echter niet te doen is met fysiotherapie.
Uit het vorenstaande volgt dat enkel een elektrische rolstoel voorzien van een sta- en ligfunctie een maatwerkvoorziening is die een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van appellant. Het bestreden besluit berust derhalve niet op een deugdelijke motivering, zodat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 12 augustus 2016 te herroepen en te bepalen dat het college aan appellant een sta- en ligfunctie op zijn elektrische rolstoel verstrekt.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, € 1.068,- in beroep en € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De ingewonnen medische informatie wordt begroot op € 81,34. In totaal bedragen de proceskosten € 3.285,34.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 juni 2017;
- -
-
herroept het besluit van 12 augustus 2016;
- -
-
bepaalt dat het college aan appellant een sta- en ligfunctie op zijn elektrische rolstoel verstrekt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 26 juni 2017;
- -
-
veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.285,34,-;
- -
-
bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi