Home

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1311, 18/6397 PW

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1311, 18/6397 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
8 juni 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1311
Zaaknummer
18/6397 PW

Inhoudsindicatie

Rechtbank was onbevoegd om kennis te nemen van beroep tegen het besluit op bezwaar. Geen toepassing verhaal op appellant grond van titel 6:5 van de WWB/PW. Ambtshalve beoordeling rechterlijke bevoegdheid. Appellant heeft verzocht om een besluit ter uitvoering van bevoegdheden van het college in het kader van verhaal op grond van titel 6.5 van de WWB, PW en de daarop gebaseerde beleidsregels. Het college heeft deze aanvraag afgewezen omdat het verzoek ziet op een besluit tot verhaal van bijstand, een besluit dat het college ten aanzien van appellant niet heeft genomen. De bestuursrechter moet ambtshalve zijn rechterlijke bevoegdheid beoordelen. Tegen besluiten op grond van deze titel staat geen beroep open bij de bestuursrechter. Tegen de reactie van het college op zijn verzoek kan appellant dus geen beroep instellen. De aard van de beslissing maakt daarvoor niet uit. Omdat geen beroep openstond, kon appellant ook geen bezwaar maken tegen de afwijzende reactie van het college op zijn verzoek. Dat hij dat wel heeft gedaan en dat het college op dat bezwaar heeft beslist maakt die beslissing niet tot een besluit waarover de bestuursrechter kan oordelen. De Raad zal het bezwaar-en beroepschrift niet doorzenden omdat appellant zijn verzoek over de aanpassing van zijn alimentatieverplichting aan de orde kan stellen in een verzoekschriftprocedure tot wijziging van zijn alimentatieverplichting.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 25 mei 2021

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 november 2018, 17/2057-2, (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Best (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingestuurd.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant was tot 24 maart 2010 gehuwd met X. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Op grond van een rechtelijke uitspraak van 17 augustus 2010 was appellant gehouden X partneralimentatie (alimentatie) te betalen.

1.2.

Het college heeft aan X met ingang van 6 oktober 2008 algemene bijstand verleend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), nu Participatiewet (PW). Het college heeft aan de bijstandsverlening aan X de verplichting verbonden mee te werken aan de inning van de alimentatie. X heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) ingeschakeld om de incasso van de alimentatie bij appellant ter hand te nemen. Het LBIO heeft beslag gelegd op het inkomen van appellant en heeft de geïncasseerde alimentatie direct aan het college betaalbaar gesteld. Op die wijze heeft het college de alimentatie als inkomen van X bij de aan haar verleende bijstand in aanmerking genomen.

1.3.

Appellant heeft bij faxbericht van 31 augustus 2014 het college het volgende verzoek gedaan: “Bij deze verzoek ik u, doe ik een aanvraag als onderhoudsplichtige conform de WWB en het verhaalsbeleid van de gemeente, conform de beleidsregel 21 een herbeoordeling wegens gewijzigde draagkracht als onderhoudsplichtige, wegens gewijzigde omstandigheden per 1 november 2013” (verzoek).

1.4.

Bij brief van 27 oktober 2014, heeft het college appellant te kennen gegeven dat het verhaalsbeleid, waarop appellant een beroep doet, niet op hem van toepassing is omdat het college de aan X verleende bijstand niet verhaalt op appellant. Het college heeft er immers voor gekozen, zoals volgt uit 1.2, de betaalde en te betalen alimentatie als inkomen van X direct in aanmerking te nemen bij de aan haar verleende bijstand.

1.5.

Vervolgens heeft appellant diverse bezwaar- en beroepsprocedures doorlopen in verband met de beoordeling van de in 1.4 weergegeven afwijzende reactie van het college op zijn verzoek. Bij deze procedures speelde in de kern de vraag of het verzoek van appellant wel kon worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, of de reactie daarop een besluit is of een weigering is om een besluit te nemen en of tijdig een besluit is genomen. Voor zover hier nog van belang hebben die procedures er uiteindelijk toe geleid dat het college bij besluit van 26 maart 2018 (bestreden besluit), de in 1.3 genoemde aanvraag van appellant heeft afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het verzoek van appellant slechts kan zien op een besluit tot verhaal van bijstand. Omdat het college een dergelijk besluit niet heeft genomen, kan het niet overgaan tot de door appellant verzochte herbeoordeling. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant – voor zover hier van belang – tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat op het bestreden besluit de Beleidsregels terugvordering en verhaal uitkeringen Best 2015 (beleidsregels) van het college van toepassing zijn. In de beleidsregels zelf is opgenomen dat deze ook van toepassing zijn op de terugvordering- en verhaalszaken op grond van de WWB. De beleidsregels zien op verhaal van bijstand waarbij het college op grond van de artikelen 61 en 62 van de PW beleidsvrijheid heeft. Volgens artikel 13 van die beleidsregels – samengevat – verplicht het college de bijstandsgerechtigde om de door de rechter vastgestelde alimentatie, desnoods met hulp van derden zoals het LBIO, te innen en gaat het alleen over tot verhaal als een rechterlijke uitspraak ontbreekt of incasso niet tot resultaat leidt. De rechtbank acht het beleid van het college niet kennelijk onredelijk zodat het college in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de draagkracht van appellant als onderhoudsplichtige te herbeoordelen.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In essentie heeft hij aangevoerd dat de rechtbank de wet, regelgeving en de beleidsregels van het college niet juist heeft toegepast. Tevens heeft appellant een verzoek gedaan om het college te veroordelen in de vergoeding van door hem geleden schade. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het college de wet, WWB, niet op juiste wijze heeft uitgevoerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Vaststaat dat het college de van appellant geïnde alimentatie voor X in aanmerking heeft genomen bij de aan haar verleende bijstand. Tevens staat vast dat het college ervoor heeft gekozen de voor X gemaakte kosten van bijstand niet op appellant te verhalen op grond van de in de WWB, nu PW, opgenomen titel “6:5 Verhaal”, de artikelen 61 en volgende van de WWB, nu PW.

4.2.

Met het in 1.3 genoemde verzoek heeft appellant, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een beroep gedaan op de beleidsregels van het college voor zover daarin in artikel (lees) 21 is opgenomen dat het college één keer per 24 maanden indien daartoe aanleiding bestaat een nieuwe beoordeling maakt van de (gewijzigde) draagkracht van de onderhoudsplichtige. Meer concreet moet het verzoek van appellant zo worden begrepen dat hij heeft verzocht om een besluit tot vaststelling van zijn draagkracht in het kader van zijn alimentatieverplichting jegens zijn ex-echtgenote die bijstand van het college ontving op grond van de WWB en de PW. Daarmee heeft appellant gevraagd om een besluit ter uitvoering van bevoegdheden van het college in het kader van verhaal op grond van titel 6.5 van de WWB en de PW en de daarop gebaseerde beleidsregels.

4.3.

De bestuursrechter moet ambtshalve, dat wil zeggen ook als partijen daarover geen gronden hebben aangevoerd, zijn rechterlijke bevoegdheid beoordelen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (Brb) staat tegen besluiten op grond van de titel 6.5 van de WWB, nu PW, geen beroep open bij de bestuursrechter. Appellant kan dus tegen de reactie van het college op zijn verzoek geen beroep instellen bij de bestuursrechter. Daarbij maakt het niet uit of dit nu een afwijzing van het verzoek was en (mogelijk) een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dan wel een beslissing tot voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb zou zijn, een weigering om te beslissen of een te laat beslissen, die met toepassing van artikel 6:3 van de Awb (mogelijk) met een besluit gelijk zouden moeten worden gesteld.

4.4.

Uit artikel 7.1 van de Awb volgt dat alleen bezwaar kan worden gemaakt als beroep bij de bestuursrechter openstaat. Nu geen beroep openstond, kon appellant evenmin bezwaar maken tegen de reactie van het college. Dat appellant dat feitelijk wel gedaan heeft en dat het college bij het bestreden besluit op dat bezwaar heeft beslist, maakt die beslissing, gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Brb, niet tot een besluit waarover de bestuursrechter kan oordelen.

4.5.

Dit betekent dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet dan ook – voor zover aangevochten – worden vernietigd. De rechtbank zal in zoverre onbevoegd worden verklaard.

4.6.

Nu uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat geen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter tegen reacties op het verzoek of het uitblijven daarvan, is de bestuursrechter, gelet op het bepaalde in artikel 8:88, tweede lid, van de Awb onbevoegd om kennis te nemen van het in 3 uiteengezette verzoek om schadevergoeding.

4.7.

Vervolgens moet worden bezien of en hoe deze procedure moet worden voortgezet. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb wordt een bezwaar- of beroepschrift door het onbevoegde bestuursorgaan of onbevoegde bestuursrechter doorgezonden naar de wel bevoegde instantie. In dit geval kan het bezwaarschrift of het beroepschrift van appellant niet worden doorgezonden aan een wel bevoegde instantie. De rechtsbescherming tegen besluiten op grond van titel 6.5 van de PW kennen geen met Awb vergelijkbare vorm van bezwaar en beroep. Het materiële belang van appellant, namelijk dat zijn draagkracht in verband met zijn alimentatieverplichting wordt aangepast en juist wordt vastgesteld, kan hij aan de orde stellen in een verzoekschriftprocedure tot wijziging van zijn alimentatieverplichting met toepassing van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. Dat is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. De Raad zal het bezwaar- en beroepschrift daarom niet doorzenden.

5. Van door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

-

vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

-

verklaart de rechtbank onbevoegd;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;

-

bepaalt dat het college het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 126,- aan appellant vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) R.B.E. van Nimwegen