Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1722, 20/38 WIA
Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1722, 20/38 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 juli 2021
- Datum publicatie
- 20 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1722
- Zaaknummer
- 20/38 WIA
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het valt niet uit te sluiten dat er ten aanzien van de barcode door de gemachtigde van betrokkene een fout is gemaakt. Wat daar echter ook van zij, uit de gegeven beschrijving van de gang van zaken volgt dat is bewezen dat het bezwaar, voorzien van de juiste adressering, ter post is bezorgd. Een fout in de barcode maakt dat niet anders. Het Uwv heeft ter zitting gesteld dat indien moet worden uitgegaan van een bezorging ter post op 6 november 2018, voldaan wordt aan artikel 6:9, tweede lid, van de Awb en dat het bezwaar in dat geval ontvankelijk is. Gelet daarop slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
Uitspraak
20 38 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 november 2019, 19/1607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
[belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
Datum uitspraak: 14 juli 2021
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door R. van den Heuvel. Namens betrokkene is verschenen mr. K. Gomes. Belanghebbende is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Betrokkene is eigen risicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft het Uwv de WIA-uitkering van belanghebbende, ex-werknemer van betrokkene, ongewijzigd voortgezet, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Op 22 januari 2019 heeft de gemachtigde van betrokkene telefonisch contact opgenomen met de afdeling bezwaar en beroep van het Uwv om navraag te doen naar een door hem ingediend bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2018. In dat telefoongesprek is gebleken dat het UWV geen bezwaarschrift van betrokkene heeft ontvangen. Vervolgens heeft de gemachtigde van betrokkene nog dezelfde dag een (gekopieerd) bezwaarschrift per fax aan het Uwv verzonden. Uit de opmaak van die kopie blijkt dat het bezwaarschrift aangetekend is verzonden, voorzien van een sticker met een zogenoemde 3S-code.
Bij controle is gebleken dat een zending met de betreffende 3S-code op 7 november 2018 is bezorgd bij een kringloopwinkel in Leidschendam.
Bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv is het bezwaar te laat ingediend en is geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Het Uwv acht het niet voor de hand liggen dat het poststuk door een fout van PostNL verkeerd is bezorgd, aangezien de postcode bij controle van de 3S-code een andere blijkt te zijn dan die van het Uwv.
2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is dat van de kant van de gemachtigde van betrokkene een fout is gemaakt bij het voor het aangetekend verzenden plakken van de benodigde stickers op het bezwaarschrift zelf en op de enveloppe waarin dat is verzonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door gemachtigde van betrokkene ter zitting is verklaard dat noch het kantoor van gemachtigde van betrokkene, noch betrokkene zelf banden heeft met de betreffende kringloopwinkel in Leidschendam en dat uit een bewijs van aanpakken bij het agentschap van PostNL blijkt dat die dag slechts zes brieven ter aangetekende verzending zijn aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een fout aan de zijde van PostNL in dit geval meer voor de hand. Betrokkene heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift van 6 november 2018 per aangetekende verzending met vermelding van het juiste adres van het Uwv heeft aangeboden bij PostNL. Dat dit bezwaarschrift desondanks niet bij het Uwv terecht gekomen is, dient in dit geval niet voor rekening en risico van betrokkene te komen. Zij heeft, via haar gemachtigde, datgene gedaan wat van een bezwaarmaker redelijkerwijs verlangd kan worden.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift van
6 november 2018 per aangetekende post en met de juiste adressering ter verzending is aangeboden bij PostNL. Het Uwv heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een fout is gemaakt door PostNL en acht aannemelijk dat van de kant van betrokkene een fout is gemaakt bij het voor het aangetekend verzenden plakken van de benodigde stickers op het bezwaarschrift zelf en op de enveloppe waarin dat bezwaarschrift is verzonden. Ter zitting heeft het Uwv erkend dat er geen beletselen zijn om betrokkene te ontvangen in haar bezwaar, als vast staat dat het bezwaarschrift op de juiste wijze is aangeboden.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting is door de gemachtigde van betrokkene de gang van zaken nader toegelicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Op grond van de schriftelijke beschrijving en de toelichting die door betrokkene ter zitting is gegeven, wordt vastgesteld dat de gang van zaken de volgende is geweest.
Bij brief, gedateerd 6 november 2018, heeft de gemachtigde van betrokkene bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2018. Deze brief is voorzien van de juiste adressering en postcode van het Uwv, afdeling bezwaar en beroep, te Amsterdam. De brief is via de procedure die gebruikelijk is bij vaste klanten van PostNL, aangetekend op het kantoor van de gemachtigde en aldaar voorzien van een sticker met een zogenaamde 3S-code.
De sticker met de 3S-code is aangebracht op het bezwaarschrift boven de adressering. Het bezwaarschrift is in een vensterenveloppe gedaan zodat de adressering en de 3S-code direct zijn te zien.
Alvorens het bezwaarschrift in de enveloppe is gedaan, is door de gemachtigde van betrokkene een fotokopie van het bezwaarschrift gemaakt. De kopie wordt in het dossier van de betreffende zaak gevoegd. Deze fotokopie is op 22 januari 2019 naar het Uwv gefaxt.
Op de enveloppe is een sticker geplakt met een barcode. Bij latere controle blijkt deze barcode niet te corresponderen met het adres en de postcode van het Uwv te Amsterdam.
De brief met vensterenveloppe en de barcode is op 6 november 2018 aangeboden bij en ‘aangepakt’ door een agentschap van PostNL, samen met vijf andere aangetekende stukken. Van dat ‘aanpakken’ is door het agentschap een bewijs afgegeven waarop de betreffende
3S-code wordt vermeld, samen met de vijf andere nummers.
Betrokkene heeft na de aanbieding van het bezwaar aan het postagentschap het stuk niet meer gevolgd via het volgsysteem. Dat is eerst gebeurd nadat bleek dat het bezwaar niet door het Uwv was ontvangen. Toen bleek dat de barcode op de enveloppe niet te koppelen was aan het adres van het Uwv. Tevens bleek dat op 7 november 2018 een stuk met de betreffende
3S-code was aangeboden en in ontvangst genomen door een kringloopwinkel te Leidschendam. De postcode of de adressering vertoont geen enkele overeenkomst met het adres van het Uwv te Amsterdam. Met deze kringloopwinkel hebben betrokkene of de gemachtigde van betrokkene geen relatie. Er is geen contact geweest met de kringloopwinkel.
Uit deze beschrijving volgt dat het bezwaarschrift, voorzien van de juiste adressering, op 6 november 2018 is aangeboden en ingenomen door PostNL.
Het valt niet uit te sluiten dat er ten aanzien van de barcode door de gemachtigde van betrokkene een fout is gemaakt. Wat daar echter ook van zij, uit de gegeven beschrijving van de gang van zaken volgt dat is bewezen dat het bezwaar, voorzien van de juiste adressering, ter post is bezorgd. Een fout in de barcode maakt dat niet anders.
Het Uwv heeft ter zitting gesteld dat indien moet worden uitgegaan van een bezorging ter post op 6 november 2018, voldaan wordt aan artikel 6:9, tweede lid, van de Awb en dat het bezwaar in dat geval ontvankelijk is. Gelet daarop slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, zijnde de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep van € 1.568,-.
6. Er is aanleiding om van het Uwv een griffierecht te heffen van € 532,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.568,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven van € 532,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Winters