Home

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1739, 18/6515 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1739, 18/6515 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 juli 2021
Datum publicatie
20 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1739
Zaaknummer
18/6515 WMO15

Inhoudsindicatie

Aanvraag om uitbreiding ondersteuning terecht afgewezen. Het college heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, terwijl betrokkene niet heeft voldaan aan de op haar rustende medewerkingsverplichting. In de beschreven omstandigheden heeft het college niet kunnen beoordelen of betrokkene in aanmerking moest worden gebracht voor een maatwerkvoorziening voor de overname van de wasverzorging. Maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb. Uurtarief juist vastgesteld. De zoon van betrokkene behoorde tot haar sociaal netwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Het college is terecht uitgegaan van het uurtarief voor het sociale netwerk.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Datum uitspraak: 14 juli 2021

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 november 2018, 18/2667 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene ] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] , (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)

PROCESVERLOOP

[betrokkene ] (betrokkene) heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Betrokkene is overleden. Appellanten hebben laten weten de procedure voort te zetten.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Namens appellanten is verschenen [X] , executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van betrokkene. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. de Kuijper en mr. R.P.J. Hengeveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene, geboren in 1924, overleden in 2020, ondervond bij leven beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband daarmee heeft het college haar op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Schoon huis verstrekt, laatstelijk naar een omvang van 3 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De maatwerkvoorziening is verstrekt voor de overname van de zware huishoudelijke taken. Betrokkene gebruikte het pgb om deze ondersteuning in te kopen bij haar zoon.

1.2.

Op 8 januari 2018 heeft betrokkene gemeld dat zij wegens haar leeftijd niet meer in staat is om de was te doen. In verband daarmee heeft zij gevraagd om de maatwerkvoorziening met 1 uur per week uit te breiden.

1.3.

In vervolg op deze melding is een huisbezoek gepland op 14 februari 2018. Betrokkene heeft daarop geantwoord dat deze afspraak niet kan doorgaan. Vragen kunnen per brief of per e-mail worden gesteld. In reactie hierop is betrokkene bericht dat haar situatie niet goed kan worden beoordeeld zonder huisbezoek. Haar is geadviseerd om mee te werken aan het onderzoek met de waarschuwing dat niet meewerken invloed heeft op de uitkomst van het besluit. Betrokkene heeft daarop geantwoord dat haar gezondheidstoestand het niet toelaat om af te spreken. Vragen kunnen schriftelijk worden gesteld.

1.4.

Bij besluit van 23 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het college betrokkene voor de periode 1 april 2018 tot en met 31 maart 2020 een maatwerkvoorziening Ondersteuning thuis – Schoon huis van 3 uur per week verstrekt, te ontvangen in de vorm van een pgb, waarbij een uurtarief van € 18,50 wordt gehanteerd. Het college heeft de uitbreiding van het aantal uur per week ondersteuning afgewezen. Zonder een huisbezoek kan niet worden vastgesteld of uitbreiding noodzakelijk is.

1.5.

Met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft betrokkene rechtstreeks beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Betrokkene is het niet eens met de afwijzing van de uitbreiding van het aantal uur per week ondersteuning. Ook is zij het niet eens met het gehanteerde uurtarief.

1.6.

In verweer heeft het college zich onder verwijzing naar artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 en artikel 3:2 van de Awb op het standpunt gesteld dat hij betrokkene in redelijkheid verplicht heeft kunnen stellen om mee te werken aan het huisbezoek. Betrokkene ontvangt al lange tijd hulp bij het huishouden, maar is na 2014 niet meer in persoon en in haar eigen huis gezien en gesproken. Gelet daarop kan in het kader van het verzoek om uitbreiding van het aantal uur per week ondersteuning niet worden volstaan met het telefonisch of schriftelijk uitwisselen van informatie. Een huisbezoek geeft veel meer informatie over de conditie van betrokkene en haar huiselijke omstandigheden. Ook geeft een huisbezoek de mogelijkheid om te zien hoe de tot nu toe verstrekte maatwerkvoorziening heeft uitgewerkt en welke aanvulling daarop al dan niet nodig zou kunnen zijn. Daarbij komt dat betrokkene geen steekhoudende argumenten naar voren heeft gebracht waarom een huisbezoek in haar geval niet gewenst of te belastend zou zijn. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de ondersteuner van betrokkene, haar zoon, behoort tot het sociale netwerk van betrokkene. Het uurtarief voor het sociale netwerk is € 18,50. Niet gebleken is waarom dit uurtarief niet zou moeten worden gehanteerd. Dat de zoon van betrokkene veel ervaring heeft, maakt niet dat hij als professional moet worden gezien.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een huisbezoek noodzakelijk was om de aanspraak van betrokkene op ondersteuning te kunnen beoordelen. Niet is gebleken dat betrokkene niet in staat was om mee te werken aan een huisbezoek of dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan van betrokkene niet kon worden verlangd dat zij meewerkte aan een huisbezoek. Omdat betrokkene niet heeft meegewerkt, kon het college de beoordeling van de aanspraak van betrokkene op ondersteuning alleen baseren op de beschikbare gegevens. De noodzaak van de uitbreiding van de ondersteuning kan niet worden afgeleid uit die gegevens. Dit komt voor rekening en risico van betrokkene. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college terecht is uitgegaan van het uurtarief voor het sociale netwerk, nu de ondersteuning wordt verleend door de zoon van betrokkene.

3.1.

Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat heeft zij het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft het college de uitbreiding van het aantal uur per week ondersteuning afgewezen. Het was niet nodig om een huisbezoek te verrichten om haar aanvraag te kunnen beoordelen. Met de huidige digitale en virtuele technieken, het schriftelijk stellen van vragen en het opvragen van informatie, bijvoorbeeld bij haar artsen en/of verpleegkundigen, had het college voldoende en toereikende mogelijkheden om haar aanvraag te beoordelen. Daarbij komt dat het college niet voldoende kundig is om haar fysieke en mentale gezondheidsomstandigheden te beoordelen. Daarnaast heeft betrokkene aangevoerd dat het college ten onrechte het uurtarief voor het sociale netwerk in plaats van het uurtarief voor professionals heeft gehanteerd. Het beleid van de gemeente om het sociale netwerk anders te belonen dan het niet sociale netwerk is in strijd met het verbod op discriminatie. Daarbij is van belang dat geen verband bestaat tussen de kwaliteit van de ondersteuning en de relatie tussen de cliënt en de ondersteuner. Het college heeft in deze zaak ook geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de ondersteuning, die overigens meer dan professioneel is, zodat het daarover ook geen oordeel kon vormen. Verder heeft betrokkene verwezen naar de tussen partijen gewezen (niet gepubliceerde) uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 november 2018, 18/1944. In die uitspraak is geoordeeld dat voor de ondersteuning van betrokkene niet het uurtarief voor het sociale netwerk, maar het uurtarief voor professionals moet worden gehanteerd. Het college is daarmee tijdens de behandeling van die zaak ter zitting van de rechtbank ook akkoord gegaan.

3.2.

Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Afwijzing uitbreiding ondersteuning

4.1.1.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.

4.1.2.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 155) is onder meer het volgende vermeld over deze bepaling: “Het derde lid bevat een algemene medewerkingverplichting en ziet op alle denkbare vormen van medewerking. Het niet verlenen van specifiek verlangde medewerking kan voor het college aanleiding vormen een maatwerkvoorziening niet te verstrekken, in te trekken of op te schorten. Het gaat hier om medewerking verlenen bij het onderzoek en daarna.”

4.2.

Het college heeft overtuigend toegelicht dat in het geval van betrokkene een huisbezoek noodzakelijk was om zorgvuldig te kunnen beoordelen of zij in aanmerking moest worden gebracht voor een maatwerkvoorziening voor de overname van de wasverzorging. Mede gelet op het feit dat het college betrokkene al jaren niet meer in persoon en in haar eigen huis had gezien en gesproken, was het, zoals ter zitting toegelicht, voor het college noodzakelijk om de wasruimte van betrokkene op locatie te kunnen bekijken en met haar – in ieder geval – in persoon te kunnen spreken over haar ondersteuningsbehoefte bij de wasverzorging en haar (on)mogelijkheden om de was te doen, al dan niet met hulpmiddelen. Het college is als uitvoerder van de Wmo 2015 in staat om dit te beoordelen. Het college heeft met het voorgaande toereikend toegelicht dat het deze informatie niet kon verzamelen door enkel schriftelijk vragen te stellen aan betrokkene en/of informatie op te vragen bij haar artsen en/of verpleegkundigen. Verder is niet gebleken dat betrokkene niet in staat was om mee te werken aan een huisbezoek of dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan van betrokkene niet kon worden verlangd dat zij meewerkte aan een huisbezoek. Betrokkene heeft destijds opgemerkt dat haar gezondheidstoestand het niet toeliet om af te spreken, maar heeft dit toen niet onderbouwd met medische stukken. Ter zitting van de Raad is door appellanten toegelicht dat betrokkene destijds geen huisbezoek wilde omdat zij een eerder huisbezoek negatief heeft ervaren. Betrokkene heeft dit destijds echter niet kenbaar gemaakt zodat het college er destijds geen rekening mee heeft kunnen houden. Gelet op het vorenstaande kan niet gezegd worden dat het college het niet meewerken aan het onderzoek niet aan betrokkene heeft mogen tegenwerpen.

4.3.

Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat het college heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, terwijl betrokkene niet heeft voldaan aan de op haar rustende medewerkingsverplichting. In de beschreven omstandigheden heeft het college niet kunnen beoordelen of betrokkene in aanmerking moest worden gebracht voor een maatwerkvoorziening voor de overname van de wasverzorging. Dit betekent dat het college de aanvraag van betrokkene terecht en op juiste gronden heeft afgewezen.

Uurtarief

4.4.1.

Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

4.4.2.

In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

4.4.3.

In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. In het vierde lid is bepaald dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

4.4.4.

In artikel 17, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2018 (Verordening) is bepaald dat het college gedifferentieerde tarieven hanteert rekening houdend met professionele ondersteuners en ondersteuning van personen die behoren tot het sociaal netwerk. In het zevende lid is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget (tarief) dat wordt besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk € 18,50 per uur, dagdeel of etmaal bedraagt en afhankelijk is van de in te zetten dienst.

4.5.

Niet in geschil is dat de zoon van betrokkene behoorde tot haar sociaal netwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.

4.6.

De hogerberoepsgrond van betrokkene dat het beleid van de gemeente om het sociale netwerk anders te belonen dan het niet sociale netwerk in strijd is met het verbod op discriminatie treft geen doel. Het in artikel 17, zesde en zevende lid, van de Verordening neergelegde onderscheid is in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 2.1.3 en 2.3.6 van de Wmo 2015 en in lijn met de bedoeling van de wetgever in formele zin. Wat betrokkene verder heeft aangevoerd over het ontbreken van een verband tussen de kwaliteit van de ondersteuning en de relatie tussen de cliënt en de ondersteuner en het ontbreken van een onderzoek naar de kwaliteit van de ondersteuning, maakt dit niet anders.

4.7.

De verwijzing van betrokkene naar de in 3.1 genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland kan haar niet baten in deze zaak. Die uitspraak was het gevolg van een schikking tussen betrokkene en het college. Die schikking zag enkel op de periode 4 april 2016 tot en met 30 september 2017.

4.8.

Uit 4.4.1 tot en met 4.7 volgt dat het college terecht is uitgegaan van het uurtarief voor het sociale netwerk.

4.9.

Uit 4.1.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en J.C. Boeree en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.

(getekend) H. Benek

(getekend) B.H.B. Verheul