Home

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1864, 20/3390 AW-W

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1864, 20/3390 AW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 juli 2021
Datum publicatie
2 augustus 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1864
Zaaknummer
20/3390 AW-W

Inhoudsindicatie

Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de wraking moet voorkomen dat de rechter in deze zaak een foute beslissing van de overheid in stand houdt. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek in wezen een nadere onderbouwing is van het hoger beroep. Het wrakingsverzoek bevat geen feiten en omstandigheden met betrekking tot de behandelend rechter waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Gelet hierop en op artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wrakingsregeling bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling te nemen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

20/3390 AW-W

Datum beslissing: 23 juli 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020, 19/1947, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021 met J.J.T. van de Corput als behandeld rechter.

Na sluiting van het onderzoek heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2019, 32568) bepaalt dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college.

3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de wraking moet voorkomen dat de rechter in deze zaak een foute beslissing van de overheid in stand houdt. Daarbij heeft verzoeker uiteengezet welke (juridische) aspecten van belang zijn voor de beslissing op het hoger beroep. Als de beslissing hiervan afwijkt, is volgens verzoeker schorsing van de uitspraak aan de orde.

4. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek in wezen een nadere onderbouwing is van het hoger beroep. Het wrakingsverzoek bevat geen feiten en omstandigheden met betrekking tot de behandelend rechter waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Gelet hierop en op artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wrakingsregeling bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling te nemen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroept neemt het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling.

Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.W. Akkerman en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) R.I.S. van Haaren