Centrale Raad van Beroep, 04-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1935, 18/2538 AKW
Centrale Raad van Beroep, 04-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1935, 18/2538 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 augustus 2021
- Datum publicatie
- 10 augustus 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1935
- Zaaknummer
- 18/2538 AKW
Inhoudsindicatie
1) De Svb heeft terecht bepaald dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2017 geen recht meer heeft op betaling van de kinderbijslag. Er is terecht uitgegaan van de feitelijke situatie op 1 januari 2017. Op dat moment had de niet-nakoming van het ouderschapsplan door de derde-partij een bestendig karakter gekregen. Van belang hiervoor is dat het kind door de derde-partij op 20 oktober 2016 is uitgeschreven op het adres van appellant, er geen contact was tussen appellant en het kind en de vordering tot nakoming van het ouderschapsplan bij vonnis van 20 december 2016 is afgewezen.
2) De Svb heeft terecht bepaald dat de derde-partij in het derde en vierde kwartaal van 2017 de hoogste bijdrage in onderhoud van het kind heeft geleverd waardoor haar recht op kinderbijslag, en niet het recht op kinderbijslag van appellant, tot uitbetaling komt.
Uitspraak
18 2538 AKW, 19/3250 AKW
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
6 april 2018, 17/3454 (aangevallen uitspraak 1) en van 12 juli 2019, 18/2676 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[derde-partij] (derde-partij)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Appellant heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. Bakker. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder. De derde-partij is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Appellant en de derde-partij hebben een relatie gehad waaruit [geboortedatum] 2005 [naam] is geboren. Op 11 maart 2016 zijn appellant en de derde-partij een (gewijzigd) ouderschapsplan overeengekomen. Daarin is onder meer opgenomen dat [naam] ingeschreven staat op het adres van appellant en dat hem het recht toekomt om de kinderbijslag en toeslagen te innen. Ook zijn zij een zorg/contactregeling overeengekomen waarbij [naam] in evenredigheid bij appellant en de derde-partij is.
Bij besluit van 6 april 2016 is aan appellant kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toegekend voor [naam] met ingang van het tweede kwartaal van 2016.
18 2538 AKW
In oktober 2016 heeft de gemeente de Svb gemeld dat [naam] niet meer bij appellant staat ingeschreven. De Svb is vervolgens een onderzoek gestart naar het recht van appellant op kinderbijslag. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [naam] vanaf 20 oktober 2016 stond ingeschreven op het adres van de derde-partij en dat zij daar ook verbleef.
Bij vonnis in kort geding van 20 december 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland is de vordering van appellant – kort gezegd – tot nakoming van het (gewijzigd) ouderschapsplan ten aanzien van het hoofdverblijf en de contactregeling afgewezen. Overwogen is dat, gelet op een aantal in dat vonnis benoemde feiten en omstandigheden, nog ongewis is welke beslissingen over het hoofdverblijf en de contactregeling in het belang van [naam] kunnen worden geacht. Ingrijpende wijzigingen als een wijziging van haar hoofdverblijf en onverkorte nakoming van de overeengekomen contactregeling achtte de voorzieningenrechter op dat moment in strijd met zwaarwegende belangen van [naam] .
Bij besluit van 11 januari 2017 heeft de Svb appellant laten weten dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2016 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat [naam] vanaf 23 september 2016 bij de andere ouder woont.
Bij besluit van 13 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2016 en ongegrond voor zover dit ziet op het eerste kwartaal van 2017.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, indien meer dan één ouder aanspraak maakt op kinderbijslag voor hetzelfde kind en dat kind bij één van beide ouders thuis woont, deze laatstgenoemde ouder recht heeft op kinderbijslag voor dit kind. Een kind wordt geacht te wonen aan het adres waar het het merendeel van de voor nachtrust bestemde tijd doorbrengt. Als er sprake is van een overeengekomen of opgelegde regeling betreffende de opvoeding van het kind dan gaat de Svb uit van die regeling, tenzij blijkt dat niet-naleving van deze regeling een bestendig karakter heeft. In dat laatste geval geldt de feitelijke situatie als richtsnoer voor de uitbetaling. Nu de derde-partij vanaf eind september 2016 het (gewijzigd) ouderschapsplan niet is nagekomen, zij onder meer [naam] op 20 oktober 2016 heeft uitgeschreven van het adres van appellant en de vordering van appellant tot nakoming van het (gewijzigd) ouderschapsplan bij vonnis van 20 december 2016 is afgewezen, moet vanaf de datum van dat vonnis aangenomen worden dat het niet-nakomen van het ouderschapsplan door de derdepartij een bestendig karakter heeft gekregen. [naam] stond op 1 januari 2017 niet op het adres van appellant ingeschreven en verbleef daar ook niet, waardoor appellant geen recht had op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2017.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat uit het ouderschapsplan volgt dat [naam] bij hem dient te zijn ingeschreven en dat hij recht heeft op de kinderbijslag en toeslagen. Dat de derde-partij zich niet aan het ouderschapsplan houdt mag er niet toe leiden dat appellant zijn rechten verliest. Ten onrechte is het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 december 2016 als omslagpunt aangemerkt.