Home

Centrale Raad van Beroep, 08-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2239, 20/2586 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 08-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2239, 20/2586 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 september 2021
Datum publicatie
13 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2239
Zaaknummer
20/2586 WLZ

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellante duidelijker tot uitdrukking heeft moeten brengen dat het onder 1.3 vermelde verzoek een verzoek tot herziening van een eerder genomen besluit is. Dit betekent dat de brief van 18 juli 2019 als een afwijzing van dit verzoek is aan te merken en een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu CAK in het verweerschrift inhoudelijk heeft gereageerd op de bezwaren van appellante, is de Raad voldoende voorgelicht zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Het betoog van appellante dat CAK de hoogte van de eigen bijdrage van 2018 ten onrechte heeft gebaseerd op een schatting van het inkomen over 2016, is niet juist. CAK heeft namelijk de hoogte van de eigen bijdrage conform de vermelde bepalingen vastgesteld op € 23,- per maand. Aangezien appellante slechts over de periode van 1 januari t/m 15 januari 2018 Wlz-zorg heeft ontvangen, heeft CAK alleen voor die periode een eigen bijdrage van € 11,34 in rekening gebracht. Uit de bepalingen volgt dat het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2019 ongegrond is.

Uitspraak

20 2586 WLZ

Datum uitspraak: 8 september 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2020, 19/6356 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft M.A.J. Boesten hoger beroep ingesteld.

CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2021 door middel van beeldbellen. Partijen hebben hier niet aan deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante, geboren in 1940, ontving op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) per maand twintig of minder uur aan zorg in natura via een modulair pakket thuis. Zij was op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van zorg (eigen bijdrage).

1.2.

CAK heeft de door appellante te betalen eigen bijdrage per 1 januari 2018 vastgesteld op € 23,- per maand.

1.3.

Appellante heeft verzocht om terugbetaling van de te veel betaalde eigen bijdrage. Appellante heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat CAK de hoogte van de eigen bijdrage voor het jaar 2018 ten onrechte heeft gebaseerd op een schatting van de belastinggegevens over 2016.

1.4.

CAK heeft zich bij brief van 18 juli 2019 op het standpunt gesteld dat voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 15 januari 2018 een eigen bijdrage in rekening is gebracht van € 11,34. De hoogte van de eigen bijdrage is niet berekend op basis van het inkomen. Appellante heeft niet te veel aan eigen bijdrage betaald. Appellante heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt.

1.5.

CAK heeft bij besluit van 6 september 2019 (bestreden besluit) het bezwaar nietontvankelijk verklaard. CAK heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de brief van 18 juli 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat het onder 1.3 vermelde verzoek geen aanvraag in de zin van de Awb is. Appellante heeft CAK namelijk niet verzocht een besluit te nemen, maar om een feitelijke handeling te verrichten. De brief van 18 juli 2019 is verder niet gericht op rechtsgevolg, maar op het verschaffen van informatie. Het verzoek van appellante kan ook niet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit. Als dit haar bedoeling is geweest, had ze deze bedoeling duidelijker moeten vermelden in haar verzoek. Met het oog op het voorgaande is de brief van 18 juli 2019 geen besluit in de zin van de Awb, zodat hiertegen geen bezwaar kan worden gemaakt.

3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Zij heeft hierbij betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij uitdrukkelijk heeft moeten vermelden dat zij om herziening van een eerder genomen besluit verzoekt. Hierdoor wordt haar ten onrechte de toegang tot de bestuursrechter ontnomen. CAK heeft de hoogte van de eigen bijdrage verkeerd beoordeeld.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellante duidelijker tot uitdrukking heeft moeten brengen dat het onder 1.3 vermelde verzoek een verzoek tot herziening van een eerder genomen besluit is. Uit de bewoordingen van dit verzoek volgt namelijk dat zij het niet eens is met de wijze waarop de eigen bijdrage over het jaar 2018 is berekend. Zij verzoekt bovendien de te veel betaalde eigen bijdrage terug te betalen. Uit deze bewoordingen kan dus worden afgeleid dat appellante hiermee heeft willen bereiken dat CAK de eigen bijdrage over 2018 opnieuw vaststelt. Met het oog op deze bedoeling kwalificeert het onder 1.3 vermelde verzoek als een verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit (vergelijk de uitspraak van de Raad van 10 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1248). Dit betekent dat de brief van 18 juli 2019 als een afwijzing van dit verzoek is aan te merken en een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

4.1.2.

Het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu CAK in het verweerschrift inhoudelijk heeft gereageerd op de bezwaren van appellante, is de Raad voldoende voorgelicht zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.

4.2.1.

In artikel 3.3.2.2, derde lid, van het Blz is, voor zover van belang, bepaald dat de (lage) eigen bijdrage ten minste € 161,80 per maand bedraagt.

4.2.2.

In het vierde lid is, voor zover van belang, bepaald dat de eigen bijdrage voor een verzekerde in de situatie van appellante wordt verminderd met € 138,80.

4.2.3.

Het betoog van appellante dat CAK de hoogte van de eigen bijdrage van 2018 ten onrechte heeft gebaseerd op een schatting van het inkomen over 2016, is niet juist. CAK heeft namelijk de hoogte van de eigen bijdrage conform de onder 4.2.1 t/m 4.2.2 vermelde bepalingen vastgesteld op € 23,- per maand. Aangezien appellante slechts over de periode van 1 januari t/m 15 januari 2018 Wlz-zorg heeft ontvangen, heeft CAK alleen voor die periode een eigen bijdrage van € 11,34 in rekening gebracht.

4.3.

Uit 4.2.1 t/m 4.2.3 volgt dat het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2019 ongegrond is.

5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING