Home

Centrale Raad van Beroep, 09-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2269, 19/5393 WIA

Centrale Raad van Beroep, 09-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2269, 19/5393 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 september 2021
Datum publicatie
16 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2269
Zaaknummer
19/5393 WIA

Inhoudsindicatie

Deskundige heeft zich mogen uitlaten over de geschiktheid van de geselecteerde functies. Dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige (verzekeringsarts) zich heeft uitgelaten over de geschiktheid van de geselecteerde functies vormt geen aanleiding om haar oordeel niet te volgen. Het Uwv heeft hierbij opgemerkt dat de rechtbank de deskundige expliciet heeft gevraagd te oordelen over de vraag of appellante met de door de deskundige vastgestelde beperkingen in staat was de geduide functies te verrichten. De deskundige heeft zich in staat geacht deze vraag te beantwoorden en het Uwv heeft daarover opgemerkt dat de deskundige terecht heeft geconcludeerd dat in de geduide functie de door de deskundige vastgestelde maximaal toegestane belasting op de aspecten lopen en lopen tijdens het werk (tot maximaal twee uur per werkdag) niet aan de orde is. Dit standpunt kan gelet op de Resultaten functiebeoordeling van de functies zonder nadere toelichting van een arbeidsdeskundige worden gevolgd.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 september 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

15 november 2019, 17/2991 en 17/3360 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] , België (appellante)

Stichting [Stichting] te [Stichting] (de Stichting)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam X.] , hoger beroep ingesteld.

Namens de Stichting heeft [naam Z.] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Appellante en de Stichting hebben nadere reacties en stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. Namens de Stichting is de heer [naam Z.] verschenen. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als wijkverpleegkundige bij de Stichting, die eigen risicodrager is voor de Wet WIA, voor 26 uur per week. Op 8 december 2014 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 30 september 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en heeft niet voldoende passende functies voor appellante kunnen selecteren en daarom geconcludeerd dat zij 100% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 15 november 2016 heeft het Uwv appellante met ingang van 5 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De duur van de loongerelateerde periode is vastgesteld tot en met 5 juni 2019. De bezwaren van appellante en de Stichting tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluiten van 24 april 2017 (bestreden besluiten) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 december 2016 gewijzigd naar 40,96%, waarbij is bepaald dat de hoogte van de reeds toegekende WGA-uitkering tot 5 juni 2019 ongewijzigd blijft. Aan de bestreden besluiten liggen rapporten van 13 maart 2017 en 14 maart 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 20 april 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 13 maart 2017 een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.

2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante en de Stichting tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft een verzekeringsarts, L. Greveling-Fockens, benoemd als deskundige en het door de deskundige gegeven oordeel gevolgd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de onpartijdigheid van de deskundige. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door een van de partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. De deskundige heeft alle in het dossier aanwezige (medische) informatie meegewogen in haar oordeel en appellante gezien. De deskundige heeft appellante meer beperkt geacht ten aanzien van lopen en lopen tijdens het werk, maar heeft vervolgens geconcludeerd dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante in de geduide functies. De deskundige heeft zich volgens de rechtbank kunnen uitlaten over de belastbaarheid in de geduide functies en het niet nodig geacht dat het Uwv een nadere arbeidskundige beoordeling verricht. Verder heeft de deskundige na kennisname van de kritiek van appellante en de Stichting op haar rapport, haar conclusies stellig en gemotiveerd gehandhaafd. De deskundige heeft in haar aanvullend rapport op inzichtelijke wijze uiteengezet op basis van welke bevindingen uit haar onderzoek, zij tot haar conclusies is gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze conclusies inzichtelijk en consistent zijn. De rechtbank heeft zich aangesloten bij de reactie van het Uwv op het rapport van revalidatiearts dr. N.B.M. Voet. Dat het rapport van Voet afwijkt van dat van de deskundige, maakt niet dat het rapport van de deskundige onzorgvuldig, niet inzichtelijk of inconsistent is. Voor wat betreft het standpunt van appellante en de Stichting dat de rechtbank in deze zaak een revalidatiearts had moeten inschakelen, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bij uitstek bevoegd is om zich uit te laten over de belastbaarheid voor arbeid. Het door de Stichting ter zitting aangehaalde rapport van 27 augustus 2019 van geneesheer-inspecteur dr. A. van de Weyer van het Belgische Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) ziet op een datum gelegen ruim na de datum in geding en heeft de rechtbank reeds hierom niet bij de beoordeling betrokken.

3.1.

In hoger beroep hebben appellante en de Stichting aangevoerd dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom zij de deskundige onpartijdig acht. Daarnaast hebben appellante en de Stichting aangevoerd dat de deskundige buiten haar vakgebied is getreden door de geschiktheid voor de geselecteerde functies te beoordelen, dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om een revalidatiearts die volgens appellante en de Stichting de enige en juiste deskundige is in het geval van appellante waarbij sprake is van een complex aan aandoeningen, te benoemen als deskundige en dat onvoldoende waarde is toegekend aan de contra-expertise van revalidatiearts Voet. Appellante en de Stichting hebben verder gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat in bezwaar een niet-geregistreerde verzekeringsarts op de hoorzitting aanwezig is geweest. Tot slot heeft de rechtbank het rapport van geneesheer-inspecteur van dr. A. van de Weyer ten onrechte buiten beschouwing gelaten, omdat de medische situatie van appellante tussen de datum in geding en de datum van zijn onderzoek ongewijzigd is gebleven.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.3.

Appellante en de Stichting hebben gereageerd op het verweerschrift van het Uwv. In hoger beroep is op verzoek van de Raad het rapport van 27 augustus 2019 van geneesheerinspecteur Van de Weyer ingediend.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 5 december 2016 terecht heeft vastgesteld op 40,96%.

4.3.

De gronden die appellante en de Stichting in hoger beroep hebben aangevoerd zijn voor een groot deel een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.4.

Er is geen aanleiding om de onpartijdigheid van de deskundige in twijfel te trekken. De deskundige heeft niet eerder over appellante geadviseerd. Het enkele feit dat de deskundige in andere gevallen door de Stichting wordt ingeschakeld, maakt niet dat zij in dit geval niet onpartijdig is. Daarvoor zijn in haar rapporten, die zij heeft opgesteld in deze zaak, ook geen aanknopingspunten te vinden. Dat de deskundige zich heeft uitgelaten over de geschiktheid van de geselecteerde functies vormt evenmin aanleiding om haar oordeel niet te volgen. Het Uwv heeft hierbij opgemerkt dat de rechtbank de deskundige expliciet heeft gevraagd te oordelen over de vraag of appellante op 5 december 2016 met de door de deskundige vastgestelde beperkingen in staat was de geduide functies te verrichten. De deskundige heeft zich in staat geacht deze vraag te beantwoorden en het Uwv heeft daarover opgemerkt dat de deskundige terecht heeft geconcludeerd dat in de geduide functie de door de deskundige vastgestelde maximaal toegestane belasting op de aspecten lopen en lopen tijdens het werk (tot maximaal twee uur per werkdag) niet aan de orde is. Dit standpunt kan gelet op de Resultaten functiebeoordeling van de functies zonder nadere toelichting van een arbeidsdeskundige worden gevolgd. Appellante en de Stichting hebben dit oordeel overigens niet inhoudelijk betwist. Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat het standpunt van appellante en de Stichting dat een revalidatiearts had moeten worden benoemd niet slaagt, omdat een verzekeringsarts bij uitstek bevoegd en in staat is om zich uit te laten over de belastbaarheid van een betrokkene. De deskundige heeft bovendien desgevraagd opgemerkt dat geen noodzaak bestaat tot het inschakelen van een andere deskundige op een ander (medisch) terrein.

4.5.

Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de herbeoordeling in bezwaar heeft verricht, zelf geen spreekuuronderzoek heeft verricht, vormt geen reden om het verzekeringskundig onderzoek niet zorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft een spreekuuronderzoek verricht, waarbij appellante psychisch en lichamelijk is onderzocht. In bezwaar is appellante na de hoorzitting opnieuw psychisch en lichamelijk onderzocht door een verzekeringsarts in opleiding, van welk onderzoek een uitgebreid verslag is opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van alle medische informatie de heroverweging in bezwaar verricht. Gelet op deze omstandigheden bestaat geen aanleiding dit medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.

4.6.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat kan worden aangesloten bij de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 oktober 2019 op het rapport van revalidatiearts Voet en dat dit rapport geen reden geeft om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De gegevens waarvan revalidatiearts Voet is uitgegaan zijn gelijk aan de reeds bekende gegevens van het Uwv en ook te vinden in de rapporten van de deskundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd waarom de conclusie van revalidatiearts Voet dat appellante niet in staat is te werken niet wordt gevolgd. Deze motivering houdt kortgezegd in dat in het geval van appelante sprake is van activiteiten op meerdere niveaus, dat zij volkomen ADL-zelfstandig is, dat juist beweging voor verbetering zorgt en dat geen contra-indicatie bestaat voor normale belasting van het houdings- en bewegingsapparaat noch dat sprake is van absolute bewegingsbeperkingen. Deze motivering, die in hoger beroep niet nader gemotiveerd is betwist, kan de Raad volgen. De vergelijking met de uitspraak van de Raad van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1455, gaat niet op, omdat in die zaak sprake was van andere feiten en omstandigheden. In deze zaak heeft een deskundige gerapporteerd, waarbij alle medische gegevens van appellante zijn meegewogen en op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand kan blijven.

4.7.

Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) V.M. Candelaria