Centrale Raad van Beroep, 05-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2441, 19/4297 PW
Centrale Raad van Beroep, 05-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2441, 19/4297 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2021
- Datum publicatie
- 12 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2441
- Zaaknummer
- 19/4297 PW
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering van bijstand. Gokactiviteiten niet gemeld.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode gokactiviteiten heeft verricht in casino’s en hieruit inkomen heeft verworven. Anders dan appellant stelt blijkt uit de gedingstukken niet dat hij hiervan op enig moment melding heeft gemaakt aan het college. Dat appellant na confrontatie met de opnames in gokinstellingen heeft verteld dat hij gokverslaafd was en bij het college vanaf dat moment dus bekend was dat appellant gokverslaafd was, betekent niet dat appellant daarna geen afzonderlijke melding meer hoefde te doen van zijn gokactiviteiten. Beroep op dringende redenen slaagt niet.
Uitspraak
19 4297 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2019, 19/216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten omstandigheden.
Appellant ontvangt sinds 17 september 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
In het kader van het project Heronderzoek PW 2018 (project) heeft een medewerker van het cluster Werk & Inkomen van de gemeente Rotterdam (medewerker) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In verband met dit onderzoek heeft appellant bankafschriften over de periode van 15 januari 2017 tot en met 16 januari 2018 overgelegd. Hierop staan in alle maanden diverse pinopnames, vaak meerdere keren op één dag, in gokinstellingen vermeld. Appellant heeft op 23 januari 2018 hierover verklaard dat hij gokverslaafd is. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 26 juli 2018.
Vervolgens heeft appellant in het kader van een vervolgonderzoek desgevraagd bankafschriften overgelegd over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 juli 2018. Op deze bankafschriften is zichtbaar dat in de maanden april 2018, juni 2018 en 31 juli 2018 stortingen op de eigen rekening hebben plaatsgevonden van in totaal respectievelijk € 7.450,-, € 4.600,- en € 18.920,-. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 16 augustus 2018.
Naar aanleiding van de onder 1.2 genoemde onderzoeksresultaten heeft het college bij afzonderlijke besluiten van 26 juli 2018 het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2018 ingetrokken op de grond dat appellant gokactiviteiten heeft verricht en daarvan geen melding heeft gemaakt. Omdat de hoogte van de gokopbrengsten niet inzichtelijk is gemaakt kan het recht op bijstand over deze maanden niet worden vastgesteld. De over deze periode gemaakte kosten van bijstand worden van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 12.807,98. Dit bedrag is gebruteerd met afgedragen premies en loonbelasting, waarna de bruto vordering is bepaald op € 15.862,70.
Naar aanleiding van de onder 1.3 genoemde onderzoeksresultaten heeft het college bij twee afzonderlijke besluiten van 11 september 2018 het recht op bijstand ingetrokken over de maand april 2018 en vanaf 1 juni 2018. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant beschikte over middelen boven de voor hem geldende bijstandsnorm. Als gevolg hiervan heeft hij geen recht op bijstand en worden de kosten van bijstand over de maanden juni 2018 en juli 2018 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.889,24 en over de maand april 2018 tot een bedrag van € 992,12.
Bij besluit van 4 december 2018 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college de bezwaren tegen de in 1.4.2 en 1.4.3 genoemde besluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college de grondslag van de besluiten van 11 september 2018 gewijzigd, in die zin dat hij ook in die periode gokactiviteiten heeft verricht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het de in 1.4 weergegeven besluiten betreft. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Appellant heeft tijdens verschillende gesprekken met een medewerker van de gemeente aangegeven dat hij een gokverslaving heeft en daarmee soms inkomsten verwerft. Voorts voert appellant aan dat de pinopnames in de gokinstellingen niet altijd hebben geleid tot gokactiviteiten. Hij kwam ook in gokinstellingen voor andere doeleinden, namelijk om in gezelschap te zijn van bekenden. Hij gaf zijn geld dan uit aan bijvoorbeeld drankjes aan de bar of aan bekenden daar. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat in zijn geval dringende redenen aanwezig zijn die het college aanleiding zouden moeten geven tot het afzien van de terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Schending inlichtingenverplichting
Niet in geschil is dat appellant in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 juli 2018 gokactiviteiten heeft verricht in casino’s en hieruit inkomen heeft verworven. Anders dan appellant stelt blijkt uit de gedingstukken niet dat hij hiervan op enig moment melding heeft gemaakt aan het college. Anders dan waarvan appellant lijkt uit te gaan, is dat met het gesprek op 23 januari 2018 niet anders geworden. Dat appellant na confrontatie met de opnames in gokinstellingen heeft verteld dat hij gokverslaafd was en bij het college vanaf dat moment dus bekend was dat appellant gokverslaafd was, betekent niet dat appellant daarna geen afzonderlijke melding meer hoefde te doen van zijn gokactiviteiten. Gokactiviteiten zijn van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand en appellant moet, iedere keer dat hij die activiteiten verricht, het college berichten over die activiteiten en de inkomsten hieruit. Appellant heeft dat niet gedaan. Aan de stelling dat niet iedere pintransactie in een gokinstelling heeft geleid tot gokactiviteiten wordt voorbijgegaan. Appellant heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Zo is niet duidelijk op welke transacties appellant doelt, terwijl de stelling – gelet op de verslaving van appellant en het grote aantal transacties – ook niet aannemelijk voorkomt.
Dringende redenen
Appellant heeft tot slot een beroep gedaan op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
De stelling van appellant dat hij de financiële consequenties van de terugvordering niet kan overzien en hij door een hoge schuldenlast ook bij het in acht nemen van de beslagvrije voet zijn woning dreigt kwijt te raken, levert geen dringende redenen op als hiervoor bedoeld. Dat is alleen al het geval omdat appellant zijn stelling niet op enige wijze heeft onderbouwd.
Conclusie
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. Beerens