Home

Centrale Raad van Beroep, 06-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2460, 20/425 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 06-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2460, 20/425 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 oktober 2021
Datum publicatie
11 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2460
Zaaknummer
20/425 WAJONG

Inhoudsindicatie

Appellante heeft op 25 februari 2016 een formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ aan het Uwv gestuurd. Tot een beoordeling van de aanvraag om een Indicatie Banenafspraak is het Uwv niet gekomen, gelet op een telefoonnotitie van het klantcontactcentrum van het Uwv van 17 maart 2016 waarin staat vermeld dat appellante de afspraak met de arbeidsdeskundige op 22 maart 2016 afzegt en zij haar aanvraag intrekt. Nu appellante met het op 23 februari 2016 ingediende formulier geen Wajong-uitkering heeft aangevraagd en een dergelijke aanvraag eerst op 1 februari 2019 door haar is ingediend, staat artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong in de weg aan een toekenning van

Wajong-uitkering per een eerdere datum dan 1 februari 2019. Aan de verder niet onderbouwde stelling van appellante, dat zij de aanvraag van 23 februari 2016 niet heeft ingetrokken en de brief van 25 maart 2016 haar niet heeft bereikt, kan om die reden worden voorbijgegaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong evenmin tot een toekenning van de Wajong-uitkering per 25 februari 2016 kan leiden. De aanvraag om een Indicatie Banenafspraak is in 2016 door het Uwv niet medisch en/of arbeidskundig beoordeeld, zodat het Uwv eventuele Wajong-aanspraken destijds niet ambtshalve heeft kunnen onderkennen. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 oktober 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

16 januari 2020, 19/4833 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Appellante en mr. Gijzen hebben aan de zitting deelgenomen door middel van beeldbellen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante, geboren op [geboortedag] 1992, is bekend met beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen met bijkomende klachten, zoals mentaal-energetische beperkingen ten gevolge van het Ehlers Danlos Syndroom.

1.2.

Op 25 februari 2016 heeft het Uwv een formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ d.d. 23 februari 2016 van appellante ontvangen. Op 25 maart 2016 heeft het Uwv per brief aan appellante meegedeeld dat niet wordt beslist op de aanvraag omdat appellante de aanvraag heeft ingetrokken.

1.3.

Appellante heeft vervolgens op 31 januari 2019 een formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend, die het Uwv op 1 februari 2019 heeft ontvangen. Bij besluit van 25 april 2019 heeft het Uwv na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellante geen arbeidsvermogen heeft en dat zij vanaf 1 februari 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de telefoonnotitie van het klantcontactcentrum van het Uwv van 17 maart 2016 en de schriftelijke bevestiging door het Uwv van de intrekking van de aanvraag van appellante op 25 maart 2016, voldoende aannemelijk is geworden dat de eerdere aanvraag van 23 februari 2016 is ingetrokken. Het Uwv heeft met de eerdere aanvraag dan ook geen rekening hoeven houden. De rechtbank heeft verder overwogen dat de in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule niet de mogelijkheid biedt om een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering 25 februari 2016 moet zijn, de ontvangstdatum van haar eerste aanvraag om een Beoordeling arbeidsvermogen. Een dergelijke beoordeling kan tot twee resultaten leiden, te weten een Indicatie Banenafspraak of een Wajong-uitkering. Appellante stelt dat zij deze aanvraag destijds niet heeft ingetrokken en dat zij niet bekend is met de brief van het Uwv van 25 maart 2016. Zij was nog steeds in afwachting van een beslissing op de aanvraag van 23 februari 2016 en haar aanvraag van 1 februari 2019 was bedoeld als een rappel.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Artikel 1a:11 van de Wajong luidt als volgt:

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.

2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.

3. (….)

4. Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ambtshalve toe te kennen.

4.2.

Appellante heeft op 25 februari 2016 een formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten’ aan het Uwv gestuurd. In dit formulier heeft appellante expliciet aangegeven dat haar aanvraag betrekking heeft op een Indicatie Banenafspraak. Daarbij heeft zij vermeld dat zij eventueel met de juiste hulp kan werken, dat zij graag wil werken en dat het feit dat zij fysiek beperkt is niet inhoudt dat zij geen werkzaamheden kan doen. In de daaropvolgende intake van 1 maart 2016 is door appellante nogmaals bevestigd dat haar aanvraag ziet op een Indicatie Banenafspraak. Tot een beoordeling van de aanvraag om een Indicatie Banenafspraak is het Uwv niet gekomen, gelet op een telefoonnotitie van het klantcontactcentrum van het Uwv van 17 maart 2016 waarin staat vermeld dat appellante de afspraak met de arbeidsdeskundige op 22 maart 2016 afzegt en zij haar aanvraag intrekt.

4.3.

Nu appellante met het op 23 februari 2016 ingediende formulier geen Wajong-uitkering heeft aangevraagd en een dergelijke aanvraag eerst op 1 februari 2019 door haar is ingediend, staat artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong in de weg aan een toekenning van Wajong-uitkering per een eerdere datum dan 1 februari 2019. Aan de verder niet onderbouwde stelling van appellante, dat zij de aanvraag van 23 februari 2016 niet heeft ingetrokken en de brief van 25 maart 2016 haar niet heeft bereikt, kan om die reden worden voorbijgegaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong evenmin tot een toekenning van de Wajong-uitkering per 25 februari 2016 kan leiden. De aanvraag om een Indicatie Banenafspraak is in 2016 door het Uwv niet medisch en/of arbeidskundig beoordeeld, zodat het Uwv eventuele Wajong-aanspraken destijds niet ambtshalve heeft kunnen onderkennen.

4.4.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en

M. Noort als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) V.M. Candelaria