Home

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2724, 19/5210 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 03-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2724, 19/5210 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 november 2021
Datum publicatie
4 november 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2724
Zaaknummer
19/5210 WMO15

Inhoudsindicatie

Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde (medische) informatie niet volgt dat betrokkene vanwege een allergie alleen naar buiten kan als zij haar lichaam volledig bedekt. Het college wordt gevolgd in het standpunt dat in deze situatie geen sprake is van een te compenseren beperking in de zelfredzaamheid of participatie als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Vernietiging van de aangevallen uitspraak. Beroep tegen het besluit van 16 mei 2019 ongegrond. Vernietigt het besluit van 28 april 2020.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2019, 19/1983 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

Datum uitspraak: 3 november 2021

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Namens betrokkene heeft mr. B. van Dijk, advocaat, een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de beslissing op bezwaar van 28 april 2020 (nader besluit) genomen.

Het door betrokkene ingestelde beroep tegen het nadere besluit heeft de rechtbank ter behandeling doorgezonden aan de Raad.

Het college heeft hierop gereageerd en heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021, gedeeltelijk door middel van (beeld)bellen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.L.K. Vos. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene, geboren in 1982, heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding.

1.2.

Bij besluit van 18 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat betrokkene een maatwerkvoorziening wil om een begeleider te krijgen die op straat op haar let. Omdat betrokkene geen beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie heeft, maar problemen ondervindt die veroorzaakt worden doordat zij volledig bedekt naar buiten gaat, is dit verzoek afgewezen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat niet in geschil is dat betrokkene kampt met fysieke problemen vanwege haar allergieën en dat zij zich hierdoor buitenshuis volledig moet bedekken. Er is wel sprake van een participatieprobleem vanwege de reële kans op de door betrokkene geschetste bejegening van de buitenwereld op haar volledig bedekte lichaam. Daardoor dreigt zij in een sociaal isolement te raken. Een begeleider zou anderen kunnen uitleggen waarom appellante zich genoodzaakt ziet om geheel bedekt naar buiten te gaan. Het college is opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de vraag hoeveel uren individuele begeleiding betrokkene nodig heeft voor activiteiten buitenshuis ten behoeve van haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante kampt met fysieke problemen vanwege haar allergieën en dat zij zich hierdoor buitenshuis volledig dient te bedekken. Dat sprake zou zijn van een allergie waardoor het dragen van bedekkende kleding buitenshuis noodzakelijk is, is niet aangetoond. De noodzaak voor begeleiding buitenshuis evenmin. Volgens het college heeft betrokkene geen beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

4.1.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college het nadere besluit genomen. Hierbij is opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist en is aan betrokkene een maatwerkvoorziening begeleiding verstrekt voor 1 uur en 30 minuten per week voor de duur van een jaar, in de vorm van een persoonsgebonden budget. Ook is een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.050,-.

4.2.

De Raad zal het nadere besluit, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de beoordeling betrekken.

5. De Raad oordeelt als volgt.

5.1.

Anders dan betrokkene heeft betoogd, heeft het college procesbelang bij de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank heeft immers het door het college genomen bestreden besluit vernietigd en het college bestrijdt dat oordeel in hoger beroep.

5.2.

In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is – voor zover hier van belang – bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt. In artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 is, voor zover van belang, bepaald dat onder zelfredzaamheid wordt verstaan: “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden” en onder participatie: “deelnemen aan het maatschappelijke verkeer”.

5.3.

Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde (medische) informatie niet volgt dat betrokkene vanwege een allergie alleen naar buiten kan als zij haar lichaam volledig bedekt. Betrokkene gaat wel volledig bedekt naar buiten en stelt daar nare reacties van derden op te krijgen. Daarom wil zij een begeleider. Het college wordt gevolgd in het standpunt dat in deze situatie geen sprake is van een te compenseren beperking in de zelfredzaamheid of participatie als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.

5.4.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, is de grondslag aan het nadere besluit komen te ontvallen, zodat ook dit besluit zal worden vernietigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019 ongegrond;

- vernietigt het besluit van 28 april 2020.

Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.

(getekend) L.M. Tobé

(getekend) D. Al-Zubaidi