Home

Centrale Raad van Beroep, 09-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2791, 21/849 TOZO

Centrale Raad van Beroep, 09-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2791, 21/849 TOZO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
16 november 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2791
Zaaknummer
21/849 TOZO

Inhoudsindicatie

Terugvordering TOZO-voorschot na afwijzing aanvraag. Appellant heeft geen recht op bijstand op grond van de Tozo omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Dat appellant, voordat het voorschot werd betaald, al had vermeld dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, maakt in de gegeven omstandigheden ook niet dat het algemeen bestuur in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid om het voorschot terug te vorderen. Het algemeen bestuur heeft ervoor gekozen snel tot betaling van voorschotten over te gaan. De bepaling dat verlening van bijstand op grond van de Tozo niet mogelijk is aan een rechthebbende die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, gold ten tijde van de toekenning van het voorschot aan appellant nog niet.

Uitspraak

21 849 TOZO

Datum uitspraak: 9 november 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2021, 20/3906 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn (algemeen bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft op 25 maart 2020 bij het algemeen bestuur een aanvraag om tijdelijke aanvullende inkomensondersteuning in verband met de coronacrisis ingediend.

1.2.

Op 30 maart 2020 is op de bankrekening van appellant een door het algemeen bestuur overgemaakt bedrag van € 1.000,- bijgeschreven.

1.3.

Bij besluit van 6 april 2020 (voorschotbesluit) heeft het algemeen bestuur appellant een voorschot verstrekt van € 1.000,-.

1.4.

Bij besluit van 8 mei 2020 heeft het algemeen bestuur de aanvraag van appellant aangemerkt als een aanvraag om bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en deze aanvraag afgewezen omdat appellant de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Appellant heeft zijn bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2020 ingetrokken.

1.5.

Bij besluit van 19 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit), heeft het algemeen bestuur het verstrekte voorschot van € 1.000,- van appellant teruggevorderd met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW. Hieraan is ten grondslag gelegd dat uit de afwijzing van de aanvraag voortvloeit dat appellant geen recht had op een voorschot.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

BESPREKING

4.1.

Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Participatiewet (PW) verleent het algemeen bestuur uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien, voor zover van belang, bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.

4.2.

Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW kan het algemeen bestuur de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

4.3.

Niet in geschil is dat appellant geen recht heeft op bijstand op grond van de Tozo omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Het algemeen bestuur is daarom bevoegd het aan appellant toegekende voorschot terug te vorderen.

4.4.

Appellant heeft aangevoerd dat het algemeen bestuur geen gebruik mocht maken van de terugvorderingsbevoegdheid. Het voorschot is zonder voorbehoud verstrekt nadat hij had laten weten dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, zodat hij er op mocht vertrouwen dat de aanvraag was ingewilligd.

4.5.

Appellant doet hiermee geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarvoor is in de eerste plaats vereist dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.

4.6.

De overmaking op 30 maart 2020 van het bedrag van € 1000,- op de bankrekening van appellant is niet aan te merken als een gedraging waaruit appellant in de gegeven omstandigheden kon en mocht afleiden dat zijn aanvraag was ingewilligd en het overgemaakte bedrag niet zou worden teruggevorderd. Op het bankafschrift is niet vermeld dat het bedrag verlening van bijstand betrof. Indien appellant na de ontvangst van het geldbedrag op zijn bankrekening in onzekerheid verkeerde over de aard en strekking daarvan, had het op zijn weg gelegen daarover navraag te doen bij het algemeen bestuur, wat hij heeft nagelaten. Verder heeft het algemeen bestuur al op 6 april 2020, een week nadat het bedrag door appellant was ontvangen, het voorschotbesluit genomen. In dit besluit is uitdrukkelijk vermeld dat het een voorschot is dat appellant moet terugbetalen als hij geen uitkering krijgt.

4.7.

Dat appellant, voordat het voorschot werd betaald, al had vermeld dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, maakt in de gegeven omstandigheden ook niet dat het algemeen bestuur in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid om het voorschot terug te vorderen. Hierbij is het volgende van belang.

4.7.1.

Het algemeen bestuur heeft in het verweerschrift aan de Raad toegelicht dat het, gelet op de brief van de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat en Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – van 17 maart 2020 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (CE-AEP/20077147) (kamerbrief), de mogelijkheid heeft geboden een aanvraag in te dienen, zodat al een voorschot kon worden verstrekt. Hiermee wilde het algemeen bestuur voorkomen dat zelfstandige ondernemers pas in de kosten van levensonderhoud zouden kunnen voorzien als een besluit tot toekenning van bijstand was genomen. Het algemeen bestuur heeft ervoor gekozen snel tot betaling van voorschotten over te gaan teneinde in de financiële nood van ondernemers te voorzien en pas op een later moment te beoordelen of aan de voorwaarden voor het recht op bijstand is voldaan.

4.7.2.

In de kamerbrief is het volgende vermeld:

“Door de maatregelen van het Rijk om de verspreiding van het corona-virus te beteugelen derven veel zelfstandigen (…) noodgedwongen inkomsten. Het kabinet wil (…) deze groep ondersteunen, zodat zij daarna hun bedrijf kunnen voortzetten. Het kabinet komt

daarom met een tijdelijke voorziening voor drie maanden die zo snel mogelijk ingaat. Zelfstandige ondernemers met financiële problemen kunnen een beroep doen op deze voorziening, die uitgevoerd wordt door gemeenten. Ondersteuning kan worden aangevraagd in de vorm van een aanvullende uitkering voor levensonderhoud (…). De uitkering voor levensonderhoud vult het inkomen aan tot het sociaal minimum. (…). De tijdelijke regeling is (…) geënt op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Deze tijdelijke regeling bevat de volgende elementen:

-De toets op levensvatbaarheid die het Bbz kent wordt niet toegepast, waardoor een snelle

behandeling van aanvragen mogelijk is.

-Daarmee wordt binnen 4 weken voor een periode van maximaal 3 maanden inkomensondersteuning voor levensonderhoud verstrekt. Nu kan dat 13 weken duren. Daarbij

kan er met voorschotten worden gewerkt. (…)

In samenspraak met VNG en Divosa wordt de regeling verder uitgewerkt, opdat die op korte termijn kan worden ingevoerd. (…)”

4.7.3.

In de kamerbrief is niet vermeld dat in de genoemde tijdelijke regeling een leeftijdsgrens zou worden opgenomen om voor bijstandverlening in aanmerking te kunnen komen. Dit is pas in de op 17 april 2020 in werking getreden Tozo gebeurd. Uit artikel 2, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Tozo volgt dat verlening van bijstand op grond van de Tozo niet mogelijk is aan een rechthebbende die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Deze bepaling gold ten tijde van de toekenning van het voorschot aan appellant dus nog niet.

4.8.

Gelet op 4.5 en 4.7 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING