Home

Centrale Raad van Beroep, 02-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:287, 18/3722 PW-PV

Centrale Raad van Beroep, 02-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:287, 18/3722 PW-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 februari 2021
Datum publicatie
15 februari 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:287
Zaaknummer
18/3722 PW-PV

Inhoudsindicatie

Toepassen kostendelersnorm. Inwonende zoon. Psychische problemen. Geen inkomen. Dat de inwonende zoon van appellanten van 21 jaar als gevolg van psychische problemen niet in staat is om te werken dan wel geen bijstand wilde aanvragen kan er niet toe leiden dat de kostendelersnorm buiten toepassing moet blijven.

Uitspraak

18 3722 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2018, 17/2824 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)

Datum uitspraak: 2 februari 2021

Zitting heeft: E.C.G. Okhuizen, lid van de enkelvoudige kamerGriffier: B. Beerens

Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Bethlehem.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Het gaat in deze zaak om toepassing van de kostendelersnorm per [geboortedatum] 2017, de datum waarop zoon C 21 jaar is geworden.

Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet (PW), is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder de kostendelersnorm van toepassing indien de belanghebbende één of meer kostendelende medebewoners heeft. Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.

Niet in geschil is dat appellanten in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben als zoon C en dat zoon C als kostendelende medebewoner moet worden aangemerkt.

Appellanten hebben aangevoerd dat zoon C door zijn psychische problemen niet in staat is om te werken, dat hij geen inkomen heeft en dat om die reden de gezamenlijke kosten niet met zoon C kunnen worden gedeeld. Deze beroepsgronden slagen niet, gelet op het volgende.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3875) heeft de wetgever met de invoering van de kostendelersnorm beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 3 tot en met 8). Door de invoering van de kostendelersnorm blijft volgens de wetgever de vangnetfunctie van de bijstand gewaarborgd, blijft een individueel recht op bijstand behouden, blijft het lonend om te werken en wordt een bijdrage geleverd om de schatkist van de overheid op orde te brengen. Voor de toepassing van de kostendelersnorm is niet relevant of de bewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen feitelijk bijdraagt in de kosten. Ook biedt de PW geen grondslag voor afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (uitspraak van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3869). Dat zoon C als gevolg van psychische problemen niet in staat is om te werken dan wel geen bijstand wilde aanvragen, kan er daarom niet toe leiden dat de kostendelersnorm buiten toepassing moet blijven.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) B. Beerens (getekend) E.C.G. Okhuizen