Centrale Raad van Beroep, 17-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2877, 19/4231 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 17-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2877, 19/4231 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 november 2021
- Datum publicatie
- 23 november 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2877
- Zaaknummer
- 19/4231 WAJONG
Inhoudsindicatie
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat geen medische feiten of omstandigheden zijn waaruit blijkt dat appellant op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak alsnog jonggehandicapte is geworden. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat appellant in de periode dat hij achttien jaar werd een depressie had. Wat betreft de psychische klachten doet zich dan ook geen situatie als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong voor. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien over te gaan tot benoeming van een deskundige. De depressie geldt wel als een tijdens de verzekerde studieperiode ingetreden nieuwe ziekteoorzaak. Het beroep daarop is daarom opgevat als een nieuwe aanvraag, waarop het Uwv op 29 maart 2021 heeft beslist. Bij dit besluit is vastgesteld dat appellant per 11 juni 2018 geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. De overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Uitspraak
Datum uitspraak: 17 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2019, 19/2533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Namens appellant is
mr. M. Djamal verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door I. Smit.
OVERWEGINGEN
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 13 juli 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een nieraandoening en jicht heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant over arbeidsvermogen beschikt.
Met een door het Uwv op 13 juni 2018 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Dimence. Bij besluit van 18 september 2018 heeft het Uwv opnieuw geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen, onder handhaving van het besluit van 4 oktober 2017, omdat geen sprake is van nieuwe of andere informatie. Bij besluit van 1 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 september 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen nog steeds arbeidsvermogen heeft. Alle beschikbare medische informatie van de behandelend sector is op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Er zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de op het achttiende jaar van appellant aanwezige beperkingen door de nieraandoening of jicht in de periode daarna zijn toegenomen. Gezien de actuele gegevens van de internist en huisarts is de nierfunctie vrijwel gelijk gebleven en ook de overige lichamelijke klachten zijn niet wezenlijk toegenomen. Appellant is daarom niet toegenomen arbeidsongeschiktheid te achten door dezelfde ziekte binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkingen heeft niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. Hierdoor is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen over de ongewijzigde medische belastbaarheid van appellant. Over de psychische klachten en beperkingen hebben de verzekeringsartsen het standpunt ingenomen dat dit niet kan leiden tot toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. De depressie bestond namelijk nog niet op zijn achttiende jaar, maar is pas na 2017 ontstaan en geldt daarom als nieuwe ziekteoorzaak. Omdat appellant niet met medische informatie heeft onderbouwd dat de depressie al bestond op zijn achttiende jaar, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat de beperkingen niet kunnen leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na het achttiende jaar van appellant. Omdat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat er geen medische feiten of omstandigheden zijn, waaruit blijkt dat appellant op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong alsnog jonggehandicapte is geworden, is appellant terecht geen Wajong-uitkering toegekend. De rechtbank heeft overwogen geen aanleiding te zien een deskundige te benoemen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn lichamelijke en psychische klachten en beperkingen zijn onderschat, dat hij geen arbeidsvermogen heeft en het Uwv hem daarom een Wajong-uitkering had moeten toekennen. Appellant heeft gesteld dat ook de ernstige depressie al sinds zijn jeugd aanwezig en dus ook in de periode voordat hij achttien jaar werd. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat geen medische feiten of omstandigheden zijn waaruit blijkt dat appellant op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak alsnog jonggehandicapte is geworden. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat appellant in de periode dat hij achttien jaar werd een depressie had. Wat betreft de psychische klachten doet zich dan ook geen situatie als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong voor. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien over te gaan tot benoeming van een deskundige.
De depressie geldt wel als een tijdens de verzekerde studieperiode ingetreden nieuwe ziekteoorzaak. Het beroep daarop is daarom opgevat als een nieuwe aanvraag, waarop het Uwv op 29 maart 2021 heeft beslist. Bij dit besluit is vastgesteld dat appellant per 11 juni 2018 geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Een situatie als in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, waarbij het (hoger) beroep mede betrekking heeft op dit besluit, is niet aan de orde. Het besluit van 29 maart 2021 ziet immers niet op intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 maart 2021, waarop door het Uwv nog zal worden beslist.
Overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D.S. Barthel