Centrale Raad van Beroep, 30-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2972, 19/1400 PW
Centrale Raad van Beroep, 30-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2972, 19/1400 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 november 2021
- Datum publicatie
- 6 december 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:2972
- Zaaknummer
- 19/1400 PW
Inhoudsindicatie
Opschorting en intrekking bijstand. College heeft aannemelijk gemaakt dat uitnodiging 2 op het adres van appellante is bezorgd. In Socrates gegevens ontbreken over het printen en verzenden van uitnodiging 2. Uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal blijkt echter dat de uitnodiging persoonlijk is bezorgd.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 30 november 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2019, 18/3393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2021. Namens appellante is mr. Scheermeijer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het college heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend. Appellante heeft een reactie ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven omdat het college heeft bericht geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en appellante niet binnen de gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving vanaf 1 april 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
In verband met een rechtmatigheidsonderzoek heeft X, toezichthouder in dienst van de gemeente Rotterdam, appellante bij brief van 19 maart 2018 uitgenodigd voor een gesprek op 22 februari 2018, met het verzoek een aantal nader genoemde gegevens, waaronder bankafschriften, mee te nemen (uitnodiging 1). Bij brief van 19 maart 2018 heeft X appellante vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 22 maart 2018 (uitnodiging 2), met het verzoek om de ook in uitnodiging 1 genoemde gegevens mee te nemen naar het gesprek. In deze brief is vermeld: “Abusievelijk vermeld in de uitnodiging van 19 maart 2018 dat u een afspraak op 22 februari 2018 om 08:30 uur heeft.” In een rapport van 26 maart 2018, opgesteld door X (rapport) en op ambtsbelofte opgemaakt, staat over deze gang van zaken, voor zover hier van belang, het volgende:
“- schriftelijke uitnodiging;
- persoonlijk bezorgd door rapporteur op het [uitkeringsadres] op de datum 19-03-2018 omstreeks 18:24 uur;
- het betrof een aparte brievenbus;
- op het naambordje van het [uitkeringsadres] stond vermeld [appellante].
[...]
Abusievelijk vermeld in de uitnodiging van 19 maart 2018 dat [appellante] een afspraak op 22 februari 2018 om 08:30 uur heeft. [Appellante] heeft hierop een nieuwe uitnodiging ontvangen met daarop vermeld een uitnodiging voor een onderhoud op de datum donderdag 22 maart 2018 om 08:30 uur.”
Appellante is zonder bericht niet op het gesprek op 22 maart 2018 verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
Bij besluit van 22 maart 2018 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 22 maart 2018 opgeschort. Hierbij heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op een gesprek op 26 maart 2018 en de gevraagde gegevens alsnog over te leggen. Appellante is zonder bericht niet op het gesprek op 26 maart 2018 verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
Bij besluit van 28 maart 2018 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, met ingang van 22 maart 2018 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 22 maart 2018 tot en met 31 maart 2018 tot een bedrag van € 217,17 van appellante teruggevorderd.
In bezwaar tegen besluiten 1 en 2 heeft appellante aangevoerd dat zij uitnodiging 1 heeft ontvangen, maar daarop geen actie heeft ondernomen omdat de datum van het gesprek waarvoor zij werd uitgenodigd al was verstreken. Uitnodiging 2 daarentegen heeft appellante niet ontvangen.
Bij besluit van 7 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Omdat appellante de ontvangst van uitnodiging 2 ontkent, is aan X een toelichting op de bezorging van uitnodiging 2 gevraagd. X heeft aangegeven dat hij overdag de uitnodiging met de onjuiste datum persoonlijk heeft bezorgd op het adres van appellante. Bij terugkomst op kantoor constateerde hij de onjuiste datum. Daarom heeft hij een tweede, corrigerende uitnodiging meteen na zijn werkdag persoonlijk bezorgd op dat adres. Deze bezorging is vastgelegd in het rapport van X. Volgens vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van 5 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2304, wordt aan een verklaring van een handhavingsspecialist, opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakt rapport, bijzondere betekenis toegekend. Geen aanleiding bestaat om de verklaring van de toezichthouder in twijfel te trekken. Niet aannemelijk wordt geacht dat dezelfde toezichthouder op dezelfde dag twee uitnodigingen voor dezelfde persoon op hetzelfde adres in twee verschillende brievenbussen heeft gedeponeerd. De gegevens van Socrates kunnen geen duidelijkheid verschaffen over de gebeurtenissen rond uitnodiging 1, omdat Socrates alleen registreert dat er op een bepaalde datum een bepaald document is aangemaakt, zonder vermelding van een tijdstip. Na het aanmaken van een dergelijk document is het nog mogelijk dit te wijzigen. De enkele ontkenning van de ontvangst van uitnodiging 2 is onvoldoende om aan de ontvangst van deze uitnodiging redelijkerwijs te twijfelen. Omdat de juiste en tijdige bezorging van uitnodiging 2 aannemelijk is, wordt niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of appellante een verwijt treft door niet te reageren op de uitnodiging met een verkeerde datum. Alles overziende treft appellante een verwijt door niet te verschijnen op uitnodiging 2.
In beroep heeft het college een op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van X van 12 december 2018 in het geding gebracht. Deze verklaring luidt als volgt:
“Rapporteur had op de datum 19-03-2018 omstreeks 17:00 uur een schriftelijke uitnodiging met datum 19-03-2018 persoonlijk bezorgd op het adres [uitkeringsadres]. Rapporteur constateerde bij terugkomst op kantoor dat in deze uitnodiging abusievelijk stond vermeld dat appellante een afspraak had op donderdag 22 februari 2018 om 08:30 uur in plaats van 22 maart 2018 om 08:30 uur.
Rapporteur had op de datum 19-03-2018 omstreeks 18:24 uur een nieuwe schriftelijke uitnodiging met datum 19-03-2018 persoonlijk bezorgd op het adres [uitkeringsadres]. (...)
- het betrof een aparte brievenbus,
- op het naambordje van het BRP adres [uitkeringsadres] stond vermeld [naam appellante].”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort weergegeven en zoals ter zitting nader toegelicht, het volgende aangevoerd. Het college heeft de verzending van uitnodiging 2 niet aannemelijk gemaakt. In de printadministratie van Socrates is namelijk slechts één brief geregistreerd, terwijl het relaas van X over de bezorging van uitnodiging 1 en 2 meebrengt dat in die administratie twee brieven zouden moeten zijn geregistreerd. Nu het college de verzending van uitnodiging 2 niet aannemelijk heeft gemaakt, kan appellante niet worden verweten dat zij niet is verschenen op het gesprek op 22 maart 2018. Het college was daarom niet bevoegd het recht op bijstand per die datum op te schorten. Gelet hierop was het college ook niet bevoegd om de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gelet op wat appellante heeft aangevoerd, is tussen partijen uitsluitend in geschil of het college de verzending van uitnodiging 2 aannemelijk heeft gemaakt.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit of een ander rechtens relevant document niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Dit is vaste rechtspraak.1 Het in een brievenbus deponeren van een besluit of brief kan op één lijn worden gesteld met een niet-aangetekende verzending per post. Dit is ook vaste rechtspraak.2 Daarom is het bij betwisting van die deponering aan het college om aannemelijk te maken dat uitnodiging 2 daadwerkelijk bij appellante is bezorgd.
Het college heeft in dit geval aannemelijk gemaakt dat uitnodiging 2 op het adres van appellante is bezorgd. Aan appellante kan worden toegegeven dat, zoals zij stelt, op basis van de door het college verstrekte gegevens uit het administratiesysteem Socrates niet kan worden afgeleid dat uitnodiging 2 ‘decentraal’ – oftewel buiten Socrates om – is geprint en vervolgens persoonlijk is bezorgd op haar adres. Maar in het rapport, dat op ambtsbelofte is opgemaakt, heeft X verklaard dat, op welk tijdstip en op welk adres hij deze uitnodiging heeft bezorgd. Wat appellante heeft aangevoerd over, kort gezegd, het ontbreken van gegevens over het printen en verzenden van uitnodiging 2 in Socrates, is onvoldoende om wat in het rapport is vermeld over de bezorging van uitnodiging 2 voor onjuist te houden, omdat de uitnodiging niet per post is verstuurd, maar persoonlijk is bezorgd.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R. de Haas