Home

Centrale Raad van Beroep, 02-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3052, 20/1266 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3052, 20/1266 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 december 2021
Datum publicatie
9 december 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3052
Zaaknummer
20/1266 WIA

Inhoudsindicatie

Mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 59,98%. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 december 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2020, 19/4102 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Boorder. Namens het Uwv heeft mr. J.J. Grasmeijer telefonisch aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker orchideeënteelt voor gemiddeld ongeveer 38 uur per week. Op 5 december 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, drie functies geselecteerd die hij nog wel zou kunnen vervullen en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 december 2018 (datum in geding) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 59,98% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 16 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 april 2019 uiteengezet dat op de datum in geding bij appellant geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zoals omschreven in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Hij heeft de uitkomsten van de MRIscan die op 17 december 2018 is uitgevoerd in zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat er geen reden is om de FML te wijzigen. In de door appellant ingediende stukken, waaruit blijkt dat in mei 2019 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een voorziening in de vorm van een driewielfiets is toegekend en hij op 18 december 2019 een afspraak had in het ziekenhuis in Leuven, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om anders te oordelen. Deze stukken dateren immers van na de datum in geding. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies, ondanks de daarbij aanwezige signaleringen, passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Het standpunt van appellant dat de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) niet had mogen worden geselecteerd, omdat deze op één lijn te stellen is met de maatmanfunctie, heeft de rechtbank niet gevolgd. Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat de werkzaamheden in de functie medewerker tuinbouw wezenlijk anders zijn dan het laatstelijk door appellant verrichte werk waarin langdurig staan, lopen en veelvuldig bukken voorkwam.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Uit de in het dossier aanwezige medische stukken blijkt dat hij een hernia heeft en moet worden geopereerd. Hierdoor is sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden dan wel hadden verdergaande beperkingen moeten worden vastgesteld in de FML van 12 oktober 2018. Appellant acht zich niet in staat om hele dagen te werken. De stukken over de toekenning van een driewielfiets en de afspraak in het ziekenhuis in Leuven zijn volgens appellant wel degelijk van belang voor de beoordeling van zijn beperkingen op de datum in geding. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Hij is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de werkzaamheden in de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) wezenlijk anders zijn dan het laatstelijk verrichte werk. In beide functies moet langdurig worden gestaan en gebukt. Ter zitting is hieraan toegevoegd dat de functie inpakker (SBC-code 111190) niet aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat deze functie een omvang heeft van 36 uur per week terwijl de andere twee functies een omvang hebben van ongeveer 20 uur per week.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 december 2018 heeft vastgesteld op 59,98%.

4.3.

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. De primaire arts heeft op basis van zijn bevindingen bij onderzoek en de in het dossier aanwezige medische stukken diverse beperkingen aangenomen in rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. Tijdens de bezwaarprocedure kwam naar voren dat appellant een andere neuroloog had bezocht en een controle MRI zou worden uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom aanvullende informatie opgevraagd bij de neuroloog. Uit de brief van de neuroloog van 9 april 2019 blijkt dat op 17 december 2018 een MRI-scan is uitgevoerd. Hierbij zijn oude postoperatieve veranderingen HNP L4/5 links waargenomen. Er was geen recidief wortelcompressie en geen nieuwe HNP elders. Er werd een expectatief beleid afgesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 april 2019 gemotiveerd uiteengezet dat deze informatie geen reden geeft om de FML te wijzigen. Medisch objectief beschouwd was op de datum in geding geen sprake van toegenomen afwijkingen zodat appellant onveranderd in staat moet worden geacht om rugsparend werk te verrichten. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Ter zitting is namens appellant bevestigd dat bij het onderzoek in het ziekenhuis in Leuven geen wezenlijk andere bevindingen naar voren zijn gekomen. Uit het feit dat aan appellant een Wmo-voorziening in de vorm van een driewielfiets is toegekend, kan niet worden afgeleid dat het Uwv zijn arbeidsbeperkingen onjuist heeft vastgesteld. Voor het toekennen van voorzieningen op grond van de Wmo geldt een ander beoordelingskader dan voor het vaststellen van de arbeidsbeperkingen bij een WIA-beoordeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1001). Bovendien is niet duidelijk of aan de toekenning van de Wmo-voorziening een medische beoordeling ten grondslag heeft gelegen en zo ja, op welke gegevens deze beoordeling is gebaseerd.

4.4.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 oktober 2018 blijkt dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, omdat daarin de vastgestelde belastbaarheid voor staan en tillen/dragen wordt overschreden. De functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) past wel binnen de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML van 12 oktober 2018. Ook de grond die ter zitting is aangevoerd over de functie inpakker (SBC-code 111190), slaagt niet. Nu in de FML is opgenomen dat appellant gemiddeld tenminste 40 uur per week kan werken, is er geen reden waarom het Uwv deze functie niet aan de schatting ten grondslag had mogen leggen.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) J.J.C. Vorias