Centrale Raad van Beroep, 19-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:351, 18/6129 WIA
Centrale Raad van Beroep, 19-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:351, 18/6129 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 februari 2021
- Datum publicatie
- 23 februari 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:351
- Zaaknummer
- 18/6129 WIA
Inhoudsindicatie
Niet in geschil is dat aan appellant met ingang van 24 november 2006 een WIA-uitkering is toegekend, berekend naar een dagloon van € 66,17. Ook heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de no-risk polis niet kan leiden tot aanpassing van het WIA-dagloon. De Raad voegt hier aan toe dat appellant ook niet duidelijk heeft gemaakt welk voordeel appellant denkt te kunnen ontlenen aan artikel 19 van het Dagloonbesluit. Appellant heeft niet weerlegd dat het WIA-dagloon uit 2006, geïndexeerd naar 2017, lager is dan het door het Uwv in dit geschil vastgestelde WIA-dagloon. Het dagloon van de WW-uitkering die appellant per 26 september 2014 ontving is berekend op € 98,27 en gebaseerd op het loon dat appellant verdiende bij [naam werkgever V.O.F.] De aan appellant met ingang van 25 december 2015 toegekende ZW-uitkering is afgeleid van het WW-dagloon. Het WIA-dagloon is dus indirect afgeleid van zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Niet is gebleken dat het WIA-dagloon onjuist is vastgesteld. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Uitspraak
18 6129 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 oktober 2018, 18/940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wouters. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
Appellant is werkzaam geweest als projectleider elektronica voor 38 uur per week. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 24 november 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering en met ingang van 24 november 2007 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het dagloon is vastgesteld op € 66,17. Appellant heeft enige tijd gewerkt als onderhoudsmedewerker/pijpfitter en per 1 december 2010 is appellant gaan werken als taxichauffeur. Op hem is een zogenoemde no-risk polis van toepassing verklaard. Bij besluit van 29 augustus 2012 is de WIA-uitkering met ingang van 30 oktober 2012 beëindigd omdat appellant op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek weer geschikt is geacht voor zijn vroegere werk als projectleider en voor een aantal geselecteerde voorbeeldfuncties, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% is.
Appellant is op 28 september 2012 ziek gemeld voor zijn werk als taxichauffeur. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 november 2014 geweigerd om na het einde van de wachttijd aan appellant met ingang van 26 september 2014 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar, beroep en hoger beroep heeft niet tot een ander resultaat geleid. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2108:1575.
Vanuit de situatie dat appellant een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) is hij met ingang van 25 september 2015 ziek gemeld. Als gevolg van de ziekmelding is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na het einde van de wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2017 appellant met ingang van 22 september 2017 een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Het dagloon is vastgesteld op € 98,87. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit op bezwaar van 8 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagloon correct is berekend op grond artikel 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19 van het Dagloonbesluit om op hem de WIA-dagloongarantie voor oudere arbeidsongeschikten toe te passen. Anders dan appellant aanvoert, is de WIA-uitkering niet beëindigd vanwege inkomsten uit arbeid, maar omdat hij na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geschikt is geacht voor de maatgevende functie van projectleider elektronica en voor drie geselecteerde functies op grond waarvan appellant 0% arbeidsongeschikt is. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 augustus 2012 blijkt dat de inkomsten als taxichauffeur zijn gekort op de WIA-uitkering totdat de uitkering is beëindigd. Anders dan appellant betoogt, hebben die inkomsten niet geleid tot de beëindiging van de uitkering, maar tot een tijdelijke korting. Ten overvloede heeft de rechtbank opgemerkt dat het Uwv heeft toegelicht dat als de WIA-dagloongarantie wél op appellant van toepassing zou zijn, dit niet zou leiden tot een hoger dagloon voor appellant.
Ook de no-risk polis kan volgens de rechtbank niet leiden tot aanpassing van de hoogte van de IVA-uitkering. De no-risk polis is een voorziening die erop is gericht (potentiële) werkgevers te stimuleren om werkzoekende uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen of te houden. De no-risk polis houdt in dat wanneer de werknemer onverhoopt toch ziek uitvalt, de werkgever geheel of gedeeltelijk wordt bevrijd van de plicht om bij ziekte het loon door te betalen. De rechtbank volgt appellant niet in zijn betoog dat het van toepassing zijn van een no-risk polis zou betekenen dat het Uwv het dagloon van de IVA-uitkering zou moeten baseren op het dagloon waarop de oude WIA-uitkering was gebaseerd.
Appellant is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Hij is ondanks zijn vele klachten en beperkingen werkzaam gebleven naast zijn WIA-uitkering. Zijn WIA-uitkering is beëindigd vanwege de inkomsten die hij genoot uit zijn werkzaamheden als taxichauffeur en niet als gevolg van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Hem is voorgehouden dat dit loon zou blijven staan als hij weer ziek werd. De uitkering die hij nu ontvangt staat niet in verhouding met het loon dat hij verdiende als taxichauffeur. Daarnaast kan hij rechten ontlenen aan de no-risk polis alsmede aan de voorwaarden die daarop van toepassing zijn.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Zie voor het toepasselijk wettelijk kader overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
In geschil is de hoogte van de aan appellant met ingang van 22 september 2017 toegekende IVA-uitkering omdat volgens appellant het WIA-dagloon onjuist is vastgesteld .
Niet in geschil is dat aan appellant met ingang van 24 november 2006 een WIA-uitkering is toegekend, berekend naar een dagloon van € 66,17. Het Uwv heeft vermeld dat na indexatie de hoogte van dat dagloon op 22 september 2017 € 80,64 zou bedragen. Uit de gedingstukken blijkt dat de WIA-uitkering met ingang van 30 oktober 2012 is beëindigd omdat appellant geschikt wordt geacht voor eigen werk en passende arbeid. Verwezen wordt naar het besluit van 29 augustus 2012, waarin is vermeld dat appellant 0% arbeidsongeschikt is en het daarbij gevoegde arbeidskundig rapport van 21 augustus 2012. Gelet daarop heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat artikel 19 van het Dagloonbesluit niet van toepassing is omdat de WIA-uitkering niet is beëindigd door het verwerven van inkomen.
Ook heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de no-risk polis niet kan leiden tot aanpassing van het WIA-dagloon. In een e-mail aan zijn toenmalige werkgever van 26 oktober 2010, waarvan appellant een afschrift kreeg, is vermeld dat het ZW-risico voor werkgever zou zijn. Ook in de beslissing op bezwaar van 4 februari 2015 over de weigering om appellant per 26 september 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, is de betekenis van een no-riskpolis voor doorbetaling bij ziekte uitvoerig toegelicht en vermeld dat bij zijn indiensttreding als taxichauffeur bij werkgever [naam werkgever V.O.F.] geen sprake was van een arbeidsovereenkomst met behoud van een WIA-uitkering. De Raad voegt hier aan toe dat appellant ook niet duidelijk heeft gemaakt welk voordeel appellant denkt te kunnen ontlenen aan artikel 19 van het Dagloonbesluit. Appellant heeft niet weerlegd dat het WIA-dagloon uit 2006, geïndexeerd naar 2017, lager is dan het door het Uwv in dit geschil vastgestelde WIA-dagloon.
Het dagloon van de WW-uitkering die appellant per 26 september 2014 ontving is berekend op € 98,27 en gebaseerd op het loon dat appellant verdiende bij [naam werkgever V.O.F.] De aan appellant met ingang van 25 december 2015 toegekende ZW-uitkering is afgeleid van het WW-dagloon. Het in geschil zijnde WIA-dagloon is vastgesteld op € 98,87 en is berekend op grond van de genoten WW- en ZW-uitkeringen tijdens de referteperiode die loopt van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015. Het WIA-dagloon is dus indirect afgeleid van zijn werkzaamheden als taxichauffeur. Niet is gebleken dat het WIA-dagloon onjuist is vastgesteld.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) V.M. Candelaria